You are here

Inleiding

De grootsche figuur van Keizer Akbar, den beheerscher van Indië in het laatst der zestiende eeuw (1556-1605), scheen mij om meer dan ééne reden zoozeer aller belangstelling te verdienen, dat ik niet aan de verzoeking heb kunnen weerstaan, hem als hoofdpersoon te doen optreden in eene romantische schets, welke ik hierbij ons publiek waag aan te bieden.

Voor den lezer, die gesteld mogt zijn op eene nauwlettende onderscheiding tusschen hetgeen er wezenlijk historisch in het boek voorkomt en wat daarin is verdicht, strekke het volgende.

Bepaald geschiedkundige personen, behalve Akbar zelf, zijn: Selim, zijn zoon; Aboel Fazl, zijn Vizier; diens broeder Feizi; Abdal Kadir Badaoni; Rodolpho Aquaviva, de Jezuïet, en enkele anderen van minder beteekenis. Parviz behoort mede tot de geschiedenis maar droeg een anderen naam. Nandigoepta is wel geen historisch persoon, maar toch een type, gelijk er meer dan een in de geschiedenis van Indië, en in 't bijzonder van Kaçmir, valt aan te wijzen. Zoo ook Gorakh en zijne Worgers. En Iravati blijft in zeker opzigt eene historische figuur, voorzoover zij het beeld der echt Indische vrouw moet vertegenwoordigen, gelijk die in het drama en de legende van Indië ons wordt voorgesteld. Verscheidene gezegden eindelijk, den personen in den mond gelegd, zijn mede historisch.--In enkele punten is, om ligt begrijpelijke redenen eenigszins van de werkelijke geschiedenis afgeweken: tijdens Akbar regeerden in Kaçmir geen Hindoe-vorsten meer, hoewel het land voor 't overige volkomen Indisch bleef; de aanslag van Selim, waarvan de bijzonderheden mede eenigszins gewijzigd zijn voorgesteld, geschiedde gedurende den togt niet tegen Kaçmir, maar tegen Dekkan; Feizi was ouder dan Aboel Fazl en stierf vóór diens moord; Fattipoer ligt iets verder van Agra dan 't in het verhaal is voorgesteld. Op de beoordeeling van het karakter der feiten en der personen kunnen dergelijke geringe afwijkingen intusschen wel van geen invloed zijn.

In den stijl van het werk is, in 't bijzonder bij de gesprekken, voorzooveel zonder slaafsche navolging en zonder misbruik van vreemde woorden doenlijk scheen, naar behoud van den Oosterschen vorm gestreefd, en bij de spelling van eigennamen meer gelet op gemak voor den lezer dan op de eischen eener streng wetenschappelijke schrijfwijze. De hier en daar ingevoegde gedichten zijn allen door mij bewerkt naar den oorspronkelijken Oosterschen tekst.

Eene uitvoerige opgave van de bronnen, die bij de zamenstelling hebben gediend, zal men hier wel niet verlangen; en den geschiedkenner ware daaromtrent ook niet veel nieuws mede te deelen. Hij toch weet, dat de geschriften van Aboel Fazl en Abdal Kadir de voornaamste oorspronkelijke bronnen voor de kennis van Akbar's leven, instellingen en begrippen zijn, waaruit de meeste latere, zoo Oostersche als Westersche schrijvers hebben geput, en dat de berigten der Jezuïeten uit het Hindostan van zijn tijd, schoon menigmaal blijkbaar onjuist, toch in vele opzigten tot aanvulling en verklaring dienen van die der Perzische geschiedschrijvers. Nauw ook eischt vermelding dat verscheidene nieuwere historische werken van meer of minder uitgebreidheid, reisbeschrijvingen en plaatwerken in dezen geraadpleegd zijn. Voor het meer bepaald Indische in den roman dienden hoofdzakelijk de verschillende legenden, vertellingen, romans en drama's, die uit de Sanskritlitteratuur zijn tot ons gekomen, en voor de eigen wijsgeerig-godsdienstige begrippen van Akbar, die overigens nog 't best uit het geschrift van zijn voornaamsten tegenstander, Abdal Kadir, zijn op te maken, de Vedische of oud-Indische voorstellingen, waaraan hij meerendeels zijne eigene moet hebben ontleend. Door andere schrijvers schijnt op dit laatste te weinig acht te zijn geslagen. Eéne bron verdient nog bijzondere vermelding, omdat ze tot heden niet bekend werd: de velerlei mededeelingen omtrent land en volk door de kooplieden onzer Oost-Indische Compagnie, die kort na Akbars regering te Soeratta en te Agra waren gevestigd en wier brieven nog worden bewaard in ons oud-koloniaal archief.

Bij alle zorg voor nauwkeurigheid blijft in eene proeve als deze de mogelijkheid van vergissingen en onjuistheden, vooral wat plaatsbeschrijvingen aangaat, nog altijd bestaan. In zoover die nu hier of daar mogten zijn ingeslopen, kan de schrijver wel niet anders dan voorloopig daaromtrent verschooning vragen en zich aanbevolen houden voor gegronde teregtwijzing.

Den Haag, October 1872. v. L. B.