You are here

Hoofdstuk 1

Wat de Parsi's zijn.--Overzicht van den godsdienst van
Zoroaster.--De sociale en politieke beteekenis der Parsi's in
Indië.--Enkele karakteristieke en algemeene trekken van hun
openbaar en particulier leven.--De Parsi's uit Bombay en hun
occidentalisme.--Rijkdom en weldadigheid.--Hun bevoorrechte
plaats.--Beschrijving van twee godsdienstige ceremoniën:
de bekleeding met de heilige kenteekenen en het huwelijk.

In de maand October 1900 kwam ik te Bombay, om de studie voort te zetten, die ik begonnen was over de godsdienstige en maatschappelijke gebruiken der Parsi's. Dat werk zou mij noodzaken, mij in een bepaalde streek op te houden, daar waar de Parsi's tegenwoordig wonen, dat is dus in Bombay en Gudsjerat. Zoo was mij mijn weg van te voren aangewezen.

De Parsi's zijn de afstammelingen van een klein troepje uitgewekenen uit Perzië, die, vluchtend voor de mohammedaansche overheersching, in de achtste eeuw een schuilplaats kwamen zoeken bij de gastvrije volken van de kusten der Arabische Zee. Ze behielden de zuiverheid van hun geloof en van hun ras, door alle verbintenissen met vreemdelingen te vermijden en door met angstvallige zorg hun heilige boeken te verbergen, waarin de voorschriften van hun godsdienst vervat waren. Eerst in de achttiende eeuw gelukte het aan den Franschman Anquetil Duperron, naar het geleerde Europa de kostbare boeken over te brengen, en toen vernam men met een verbazing, waaraan eerbied niet vreemd was, dat ze de grondstellingen zelve van Zoroaster inhielden, van Zoroaster, den hervormer van het Mazdeïsme en den maker van de Zend-Avesta, die de leer inhield.

Het meest kenmerkende en bekendste in het dogma is de plaatsing aan het hoofd der wereld van twee grondbeginselen, het eene bewerker van het goede en het andere bewerker van het kwade, Ormoezd en Ahriman. Maar dat dualisme wordt slechts tot op zekere hoogte toegelaten, alleen voor zoo ver het noodig is, om van God de verantwoordelijkheid voor het kwade af te wenden; het is niet de grond van den godsdienst van Zoroaster. De grond van dat geloof is het monotheïsme. Inderdaad zijn Ormoezd en Ahriman beiden uit den Tijd voortgekomen, uit den onbepaalden of oneindigen tijd. De Zend-Avesta spreekt zich niet duidelijk uit over de natuur en de attributen van het grondbeginsel; daardoor is het op verschillende manieren opgevat door de onderscheiden secten van aanhangers van Zoroaster. De terughoudendheid van de oorspronkelijke boeken te dezen opzichte machtigt ons te gelooven, dat er hier sprake is van den Oneindige, die verheven boven ieder onderscheiding van goed en kwaad is en wiens wezen zelf ons belet het te omschrijven.

Bovendien is er geen de minste gelijkheid tusschen Ormoezd en Ahriman. Als men enkele secten wil gelooven, zou Ahriman in het leven zijn geroepen na Ormoezd, en bij gevolg zou hij niet eeuwig zijn. Hij zou geboren zijn uit een twijfel, in Ormoezd gerezen over zijn eigen macht, of wel hij zou de schepping der wereld hebben bijgewoond als de schaduw, die het licht vergezelt; in één woord, hij is slechts een negatie, een grens.

Inderdaad bezit Ormoezd alleen de attributen der godheid; hij alleen wordt aangeroepen en aangebeden in den godsdienst van Zoroaster. Ahriman daarentegen, de geest des kwaads, de koning der duisternis, heeft slechts een begrensde en tijdelijke macht, waardoor hij veel minder gelijkt op een der bewerkers van de schepping dan op een gevallen engel, op een schepsel, dat tegen God is opgestaan en dat bestemd is, zich weer met hem te verzoenen. Zijn macht is noch eeuwig, noch absoluut, maar tijdelijk en betrekkelijk.

Zij komt alleen tusschenbeide in den tegenwoordigen staat der wereld, om er de onvolmaaktheden van te verklaren en daar de goddelijke verantwoordelijkheid van af te wenden. Eer dat deze wereld gevormd was, bestond de macht van het booze nog niet, en als de wereld van thans verdwenen zal zijn en plaats zal hebben gemaakt voor een betere, zal ze niet meer bestaan, want het beginsel van het kwaad is verdwenen op het oogenblik dat het ondergeschikt is geworden aan dat van het goede.

Naast de leer bevat de Zend Avesta practische voorschriften, waarvan de voornaamste de volgende zijn. Geen kasten, maar klassen, want de menschen stammen allen van eenzelfde paar af en zijn onderworpen aan dezelfde wet. De vorm der regeering moet monarchistisch zijn; maar de koning, beeld van Ormoezd op aarde, moet een volksman wezen, om te kunnen trachten den arme te beschermen en te helpen. Blijkt hij ontrouw aan zijn roeping, dan heeft de hoogepriester het recht, hem vervallen te verklaren van zijn waardigheid.

In de samenstelling van het gezin is de polygamie veroordeeld. De man is het hoofd, de onbeperkte koning van den huiselijken haard; men is hem gehoorzaamheid schuldig als aan God; een man mag slechts één vrouw trouwen.

Wat zedeleer betreft, kan het Parsisme worden beschouwd als de eerste opeisching van de menschelijke vrijheid. Terwijl het pantheïsme van Indië slechts naar het fatalisme voert, naar onverschilligheid en zelfvernietiging, stelt de leer van Zoroaster ons het leven voor als een onophoudelijken strijd, waarin de mensch, om zich te verdedigen tegen een even listigen als boosaardigen vijand, verplicht is gebruik te maken van al zijn krachten en vermogens.

Bij dit denkbeeld van een leven, dat strijd en beproeving is, voegt zich noodzakelijk het geloof aan de onsterfelijkheid. De ziel wordt bij het verlaten dezer wereld geoordeeld. Als het aantal goede werken het wint van dat der booze handelingen, komt ze in de behescht of de plaats der uitverkorenen; is het tegenovergestelde het geval, dan daalt de ziel naar de demonen in de onderwereld.

Bij het dogma van de onsterfelijkheid der ziel voegt de Zend Avesta dat van de opstanding der lichamen; maar die opstanding, die volgens de wet van Zoroaster zich tot de geheele natuur moet uitstrekken, heeft niet ten doel het lijden te vereeuwigen, maar integendeel er een eind aan te maken, door met één slag zoowel het stoffelijk als het geestelijk leed te doen verdwijnen. De opgestane dooden zullen verschijnen vóór de rechtbank van Ormoezd; de goeden zullen naar den hemel gaan, de boozen naar de hel, en als ze drie dagen lang naar lichaam en ziel hebben ondervonden, de eersten de vreugden van het paradijs, de anderen alle kwellingen der hel, zullen ze weer gelijk geworden zijn. Er zullen dan geen boozen meer zijn noch uitverkorenen; de menschen zullen allen bekleed zijn met dezelfde onsterfelijke lichamen, bevrijd van alle vernederende behoeften en voor altijd verzekerd van het geluk der engelen. Ormoezd, die zijn werken heeft beëindigd, zal rusten op zijn lauweren. Ahriman zal gebeden richten tot den Eeuwige en hem offers brengen. Op de plaats van de hel zal men een land van overvloed en welbehagen vinden.

Deze leer van hooge waarde, die aanleiding zou kunnen geven tot veel vergelijkingen en tot het vinden van allerlei overeenkomsten, zou al voldoende wezen, om diegenen, die haar uit Perzië hebben meegebracht, interessant te maken. En ze hebben haar ondanks hun gering aantal in Indië bewaard, door afstand en tijd heen. De Parsi's zijn belangwekkend ook nog uit een ander oogpunt. Hun kleine minderheid speelt een belangrijke rol in den menschelijken mierenhoop, waar ze hun plaats hebben gekozen. Tegenover de millioenen Hindoes houden ze niet alleen stand, maar er is welvaart onder hen, en er wordt naar hen geluisterd, al zijn ze waarschijnlijk bestemd, om te worden verpletterd tusschen de macht van het aantal en die der veroveraars.

In de twaalfhonderd jaren, dat ze onder de Hindoes hebben gewoond, een der rassen, die het gretigst anderen in zich opnemen, zijn ze zichzelven gebleven. Gedurende de drie laatste eeuwen heeft de invloed der angelsaksische beschaving zich onder hen doen gelden, zonder dat ze er zich mee assimileerden; ze bleven Parsi's. Indië is door de groote volken der historie veroverd geworden van de Grieken tot de Engelschen; andere onderwerpers van het schiereiland hebben bijna de helft der aarde aan zich onderworpen; pest en hongersnood hebben er de ontwikkeling tegengehouden. En toch gedurende al die eeuwen, te midden van de vele wisselvalligheden van het oostersch leven, zijn de afstammelingen der oude Perzen getrouw gebleven aan hun geloof; ze hebben behouden en brengen geregeld aan hun nakomelingen over de karakteristieke trekken van hun voorvaderen. Zij zouden een eenig ras in de geschiedenis wezen, als de Joden er niet waren.

In physiek opzicht hebben ze de onderscheiden kenmerken bewaard, eigen aan het ras der Iraniërs; zij zijn over het algemeen groot, goed geproportionneerd en hun gelaatskleur is lichter dan die der Hindoes, een opmerking, die alle reizigers maken. Hun haar is gitzwart, en hun oogen zijn donkerbruin en zeer zacht van uitdrukking.

Uiterst beleefd in hun manieren, zijn ze gastvrij en goedhartig, geven zich veel moeite en getroosten zich groote opofferingen voor den vreemdeling, die hun is aanbevolen door een vriend.

Ze houden van lekker eten. Hun godsdienst verbiedt hun dat niet, en er is in de gezinnen van werklieden een zekere welstand, dien men niet aantreft bij de Hindoes en de geboren christenen.

Visschen, kippen, schapen- en geitenvleesch komen op hun spijslijst voor. Evenals bij de meeste oostersche volken is rijst hun hoofdvoedsel, dat ze op allerlei wijzen weten te bereiden.

Ze hebben een geestelijkheid, die gedurende langen tijd vrij onontwikkeld was, maar er heeft zich een elite gevormd, die betrekkingen onderhoudt met europeesche geleerden en met hen samenwerkt. De gewone priesters vervullen den dienst en volbrengen de godsdienstplechtigheden bij huwelijken en begrafenissen, onderhouden het vuur op de altaren, branden wierook, zingen gezangen en zeggen de gebeden. Ze leiden een eenvoudig en patriarchaal leven.

De Parsi's zijn zeer verdraagzaam en eerbiedig tegenover andere geloofsrichtingen. Buiten hun eigen feesten vieren ze verscheidene samen met de Hindoes. Te Bombay vasten ze bovendien, als de Engelschen een feest hebben en sluiten hun winkels en inrichtingen des Zondags, een dag, die ook voor hen rustdag is.

Als een afgescheiden gemeente hebben ze niet alleen hun eigen godsdienst, maar ook een eigen zedewet. De regeering heeft dat toegestaan en dat niet alleen; ze heeft ertoe meegewerkt, dat de gemeenschap van dit volk rechtspersoonlijkheid kreeg en heeft de in 1865 uitgevaardigde wetten op het huwelijk en de scheiding geëerbiedigd.

Hun oude gebruiken in zake erfenissen en erfopvolging zijn op hun verzoek ingeschreven als officiëele wettige instellingen. Ze genieten volle en geheele godsdienstvrijheid, en de vrijzinnigheid der Engelsch-Indische regeering waarborgt hun de vrije uitoefening van hun eeredienst.

Al spoedig na hun komst op het schiereiland stelden ze ten genoege van hun gastheeren hun taal ter zijde, die ze langzamerhand vergaten en ze namen het Grudsjeratsch aan of de taal der Hindoes, te midden van wie ze leefden. Dat is thans hun nationale taal. Ze leeren Engelsch al op zeer jeugdigen leeftijd, maar spreken allen het Hindostansch, en velen onder hen drukken zich vloeiend uit in het Perzisch, waardoor ze in betrekking blijven met hun broeders in Perzië.

Hun woningen, die over het algemeen met smaak zijn gebouwd en die goed geventileerd worden, zijn rationeel gebouwd. Hun villa's of landhuizen behooren tot de mooiste van Bombay. De ontvangzalen zijn weelderig gemeubeld en versierd met landschappen of historiestukken bij wijze van fresco's. Een eigenaardigheid is, dat de Parsi's veel licht om zich heen wenschen en een groot aantal lampen en kandelabres gebruiken van allerlei vorm.

Ze hebben sinds enkele jaren hun manier van de maaltijden te gebruiken geheel gewijzigd. Oudtijds hadden ze de gewoonte, om als de Hindoes op den grond neer te hurken bij het eten. De gerechten werden door elkaar voorgediend in denzelfden koperen schotel, wat nog gebeurt bij de arme Parsi's. Wat de rijken betreft, ze hebben al lang hun eetzalen op europeesche wijze ingericht. De tafel wordt geschikt op engelsche manier, terwijl vroeger de aanzittenden in rijen zaten op een ovaal doek, dat op den grond was gespreid en ieder at van een banaanblad bij wijze van bord.

Het is belangwekkend eens na te gaan de verhouding van de geletterden bij dit volk in vergelijking met de hoofdrassen in het Presidentschap Bombay.

Naar de laatste volkstelling is de bevolking van het Presidentschap, als men er alle inlandsche staten bij rekent, 25.435.000 zielen sterk. Nu is onder de Hindoes de verhouding van hen, die lezen en schrijven kunnen, 60 op de duizend; bij Mohammedanen is het 41; bij de Jaïns 270 en bij de Brahmanen 320 op de duizend. De Parsi's echter tellen daarbij 650 op de duizend. Uit het oogpunt van intelligentie, beschaving, rijkdom, beleefdheid en liefdadigheid staan de Parsi's aan de spits van alle volken van Oost-Indië.

Dat is nog niet alles. Er zijn misschien weinig groote steden, als ze er zijn, waar de dood zoo groote verwoestingen heeft aangericht als te Bombay. Ook daarbij blijkt de superioriteit der Parsi's wat hygiëne en levensduur betreft; ze komen in dat opzicht dadelijk na de Europeanen. Men moet daarbij echter in aanmerking nemen, dat deze hun kinderen naar Europa zenden, en dat er dus zeer weinig te Bombay zijn; vandaar dat het minimum sterfgevallen zeer verklaarbaar is. De Parsi's daarentegen hebben talrijke gezinnen; en zoo kan men zeggen, dat hun gemiddelde levensduur dien der Europeanen overtreft.

De uitgewekenen werden bij hun komst in Indië vriendelijk ontvangen door den vorst die regeerde in de streek, welke geïdentifiëerd wordt met de kleine moderne plaatsjes Umbargaom en Sanjan, gelegen op een dertigtal mijlen afstands ten noorden van Bombay. Op voorwaarde van enkele concessies in zake kleeding en de aanneming van eenige gebruiken kregen ze de toestemming, zich in het land te vestigen en er hun godsdienst uit te oefenen. Zoo leefden ze lange eeuwen onder hun eigen wetten en bestuurd door hun hoofden, toen in de vijftiende eeuw de Mohammedanen hen uit hun eerste verblijfplaatsen verdreven. Ze schikten zich ten laatste onder hun nieuwe meesters en verschenen zelfs met glans aan het hof der keizers van Delhi. Weldra namen ze een hoogere vlucht bij de aanraking met de Europeanen, die in Indië handel kwamen drijven. Van plattelandsbewoners werden ze nu stedelingen; hoewel ze zich eerst bezighielden met weven, timmeren, meubelmaken, scheepsbouw en dergelijke bedrijven, gevoelden ze zich tot den handel aangetrokken en werden de beste makelaars voor de europeesche naties, die hun kantoren te Surate hadden. Ze begonnen er met de reeks goede diensten, die tot op onze dagen wordt voortgezet. De welvaart in de door Parsi's bewoonde wijken verrast alle reizigers.

Reeds in de 18de eeuw begon hun handelsuitbreiding in China, Birma enz., gevolgd door den uittocht der rijke Parsi's uit Surate en voltooid door dien van de behoeftigen, die door de hongersnooden van Grudsjerat verjaagd werden naar hun weelderige geloofsgenooten in Bombay.

In de 19de eeuw had de Parsi in de zakenwereld een onbetwiste waarde erlangd; hij nam een belangrijke plaats in in de transacties tusschen de hoofdmarkten van het Oosten. Aan den anderen kant zag hij er niet tegen op, zijn land te verlaten. Naast de scheppers van de groote banken en naast de groote industriëelen was er een leger van ondernemers en winkeliers, die in alle mogelijke landen kantoren gingen vestigen; daartoe behoorden zij, die in 1850 tot op de rots van Aden belandden. Dat waren de nederige pioniers van een kleine kolonie, die ik in bloeienden toestand heb aangetroffen, toen ik er een bezoek bracht.

De Parsi's hebben ondanks de verandering van meesters altijd op den grond van Indië kunnen aarden. Hun aantal groeide snel, terwijl dat van hun broeders, die in Perzië waren gebleven, herleid werd tot de kleine minderheid van 9 tot 10 duizend zielen. Er zijn er nu 95000 in Indië, waarvan de groote meerderheid in het presidentschap Bombay, zoozeer, dat alleen in deze stad 46000 Parsi's wonen.

In de indische maatschappij, waarvan ze deel uitmaken door dat lange gemeenschappelijke leven, dat hun, naar het schijnt, recht geeft op naturalisatie, nemen ze een benijde en eervolle plaats in. Ze hebben zitting in den raad van den onderkoning en in dien van den gouverneur; twee der hunnen, Dadabhai Naorozji en sir M'Bhownaggree, hebben engelsche commissies vertegenwoordigd in de kamer van volksvertegenwoordiging; hun rijke kooplieden hebben Bombay begiftigd met zijn mooiste bouwwerken en met hospitalen en scholen, die ik met de grootste belangstelling heb bezocht. Hun broeders in Perzië, ook wel Guebren genoemd, hebben in hun mildheid gedeeld. Dank zij den invloed der rijke Parsi's van Bombay met hulp van de engelsche regeering is de onaangename belasting, het hoofdgeld, die de arme Guebren drukte, verlaagd geworden en daarna in 1882 afgeschaft. Te Chaupati dient een groot gebouw al lange jaren voor de Perzen, die geen werk hebben en het daar kunnen vinden. Men vindt er inboorlingen uit de dorpen in de omstreken van Yezd en Kirman, gekleed in hun eigen costuum, en hun nationale gebruiken volgend.

Een aanzienlijk Parsi, Jamsjedhi Jijibhai, bekend om zijn menschlievendheid en om het edele gebruik, dat hij maakte van zijn in den handel verworven rijkdommen, werd in 1857 tot baronet verheven. Hij was de eerste inboorling, wien zulk een eer te beurt viel, een eerlijke belooning in den persoon van een enkele voor de lange reeks goede diensten, door de Parsi's aan de engelsche regeering bewezen en aan de zaak van den vooruitgang.

Ik bied hier mijn dank aan, aan zijn achterkleinzoon, den vierden baronet, hoofd der gemeente, voor de hoffelijke ontvangst, die hij mij heeft doen te beurt vallen, en voor de eer, die hij mij heeft bewezen, door mij uit te noodigen, om met hem de prijsuitdeeling bij te wonen in de door zijn voorvader gestichte scholen en in een seminarie, waar aan jeugdige priesters theologie wordt onderwezen en het gebruik der heilige taal.

Wij willen in Bombay onze studie van de Parsi's beginnen; daarna zullen we buiten de stad bezoeken brengen aan een bevolking, die strenger in het geloof is gebleven; te Nausari zullen wij kennis maken met de klasse der priesters, die nog gegroepeerd en georganiseerd zijn naar de oude voorschriften; eindelijk zullen we te Surate en te Broach de herinneringen oproepen aan de dagen van den voorspoed der Parsi's in de 17e en 18e eeuw, toen ze bij de aanraking met de agenten der europeesche factorijen uit hun duisternis naar voren begonnen te treden en hun entrée deden in de moderne wereld. Onderweg zullen we een blik werpen op het millieu, waarin we hen ontmoeten.

"Bombay is een heele wereld op zichzelve," schreef J. Darmesteter. Zijn geestdrift betrof niet enkel de weelde van de stad en haar aanzien door talrijke en indrukwekkende bouwwerken; hij bedoelde met zijn woorden ook, dat men er een zonderlinge mengeling vindt van alle mogelijke rassen en volken. Men moet er een tijdlang wonen, om te begrijpen, tot welke hoogte die "wereld" in haar verscheidenheid niet te omschrijven is. Zonder te spreken van het kosmopolitisch element, dat wil zeggen, van de Arabieren, Abessyniërs, Beloetsjen, die er komen handel drijven, ontmoet men er een zeer interessante veelheid van inlandsche typen, Banianen, Bathia's Muzelmannen, Bohora's en Khodja's enz....Hier praten wij enkel over de Parsi's.

Ik vond in die gemeente zeer veel steun bij de vrienden van mijn vader, de heeren B. Malabari, onzen gastheer, bij wien we hebben gelogeerd gedurende een deel van ons verblijf in Indië, en J.J. Modi, den geleerden secretaris van den raad van administratie der fondsen van de vereeniging van notabele Parsi's. Ook kreeg ik hulp van de geschiedschrijvers, de heeren Patel en Karaka, wier werk ik reeds had gebruikt voor mijn eigen studie.

Te Bombay kan men den modernen Parsi op zijn voordeeligst te zien krijgen, dat wil zeggen, reeds aangepast aan onze westersche gewoonten of op het punt er zich bij aan te sluiten. Dien treft men overal aan. Als hij hoofd van een zaak is geworden, gaat hij elken dag met een weelderig rijtuig, gemend door een koetsier in wit costuum met roode strepen, van zijn elegante villa in de omstreken, zijn bungalow, naar het kantoor, waar hij zijn zaken afdoet. Is hij slechts een eenvoudig bediende, dan woont hij in een bepaalde wijk der stad, van waar hij 's morgens en 's avonds naar zijn kantoor wandelt met den stap van iemand, voor wien de tijd waarde heeft; is hij een gewoon winkelier, dan biedt zijn winkel een tooneel van groote levendigheid, want hij ontziet geen moeite. Zoowel boven als beneden op de maatschappelijke ladder spreekt luide zijn behoefte aan zaken doen.

In den handel, de industrie, de vrije beroepen en in het onderwijs neemt hij een zeer belangrijke plaats in. Hetzij buiten of in de stad, men vindt Parsi's in alle soorten van handel, van den nederigsten tot den hoogsten. De rijke eigenaars van de katoenspinnerijen van Bombay zijn voor een groot deel Parsi's. In de oude stad der Portugeezen, het Bombayfort, waar de huizen in kantoren veranderd zijn van de rez de chaussée tot het dak, zijn de meeste employé's en veel patroons Parsi's. Daartegenover in de nieuwe stad, waarboven de gothische klokkentoren van de universiteit opsteekt, zijn de Parsi's talrijk onder de studenten en de professoren. Advocaten, dokters zijn ze; men ontmoet hen in de letterkundige en staatkundige vereenigingen te Bombay, onder de verkozen leden van de gemeenteraden van het Presidentschap, en eindelijk in de oppositie, terwijl enkelen in de voorste gelederen staan van de "nationale beweging" in Indië, die voor de inboorlingen het recht opeischt, om ook de hoogere ambten te bekleeden met dezelfde titels en voorrechten als de Engelschen.

In de politiek, de intellectueele bedrijven en den handel winnen de Parsi's het van de Hindoes, die zeker flink zijn en werkzaam en ontwikkeld, maar die teruggehouden worden door de kaste-overleveringen, welke hen verhinderen hun leven te doen samenstemmen met dat der Europeanen. De Parsi's daarentegen willen niets liever dan westersche gebruiken aannemen.

Sedert lang reeds kleeden ze zich in de hoogere klassen op zijn Engelsch, terwijl ze ook in hun meubels en hun wijze van ontvangen de engelsche mode volgen. Overal ziet men engelsche waren, engelsch papier, engelsche stoffen. De jongelieden van goede familie doen al hun best, om in engelsche kringen te worden opgenomen; ze gaan bijna allen hun opvoeding in Engeland voltooien. De meesten hebben veel gereisd en spreken verscheiden talen. Zeer weinigen gaan tot den protestantschen godsdienst over. In de door Parsi's gehouden scholen, dringt de westersche invloed overal door. Het Engelsch wordt tegelijkertijd onderwezen met de landstaal, behalve op de allerelementairste scholen.

Wat de vrouwen betreft, ze zijn de geschikte gezellinnen voor zulke mannen. Ze hebben evenals hun echtgenooten den overgang meegemaakt naar de beschaving van het Westen. Er zijn verscheiden dames onder de Parsi's, die de lezingen en cursussen van de universiteit volgen. Ze zijn mee de gasten der salons.

Ze zijn bijna de eenige vrouwen in Indië, die hun echtgenooten in het publiek vergezellen. Ik laat den toerist haar smaak voor de fiets, voor tennis en sport bewonderen, want daar hij zelden gelegenheid heeft, haar huiselijke deugden te leeren kennen, omdat hij niet in haar huizen wordt toegelaten, komt hij met die deugden van een hoogere orde niet in aanraking. Als uitstekende huisvrouwen hebben ze de practische deugden van haar grootmoeders niet verloren; maar ze deelen eveneens onze moderne aspiraties. Wanneer ze een loopbaan hebben gekozen, houdt niets er haar van terug; dat heb ik waargenomen in de scholen, de hospitalen en de snijkamers. Ongelukkig doet de overspanning hier ook haar noodlottig werk, en de jonge vrouwen zijn minder sterk dan haar grootmoeders, door de reizigers zoo terecht geprezen om haar schoonheid, de blankheid van haar gelaatskleur en haar bijna mannelijke kracht.

De kleeding van de Parsi's uit Bombay is ontleend aan de Banyanen van Surate; in de achttiende eeuw bestond ze uit een lang kleed, op de heupen geplooid als een rok, en op het hoofd droeg men een mousselinen tulband. In de twintigste dragen de Parsi's tehuis een buis met witte mouwen, een pantalon en een mutsje van verschillend gekleurde chineesche zijde. Als ze uit gaan, trekken ze een witte overjas aan en zetten bovenop hun mutsje een soort van tulband in den vorm van een bisschoppelijken mijter, pagri genoemd, meestal vervaardigd van zwart wasdoek, en soms van bruine zijde. Het groot toilet bestaat uit een lang kleed van wit mousselien, dat tot op de enkels afhangt en om het middel door een breeden gordel wordt vastgehouden. Dat costuum wordt gedragen bij trouwpartijen, begrafenissen en recepties bij den gouverneur.

De vrouwen hebben eveneens haar kleeding ontleend aan die der indische vrouwen uit Grudsjerat. Ze drapeerden zich vroeger in een langen lap stof, meestal van zijde, van vijf meters lang; dien gebruiken ze nog, maar in plaats van het korte hindoesche lijfje, zijn ze overgegaan tot de aansluitende kleedingstukken van de europeesche vrouwen. Mag ik ook nog herinneren aan den tijd, toen de Parsi-dames den gouden ring met drie parelen droegen, die hing aan den neus? Als alle indische dames overlaadden ze zich met een overvloed van juweelen. De ring is afgeschaft; maar bij de groote fortuinen, door sommige geslachten van Parsi's bijeengebracht, is de smaak voor juweelen en kostbaarheden zeer levendig gebleven. Vroeger verborgen ze haar haren onder een doek, die het hoofd nauw omsloot, volgens het godsdienstig voorschrift, dat den aanhanger van de leer van Zoroaster verbiedt blootshoofds te gaan. De meesten hebben echter den hoofddoek afgeschaft, die de reizigers in het oog viel en aan de draagsters het voorkomen gaf der vrome katholieke liefdezusters. De kleeding is trouwens tegenwoordig in voortdurenden staat van verandering; in Europa dragen de parsische dames graag europeesche kleeding en behouden die dan soms in Indië.

Ik heb gezegd, dat het maatschappelijk leven in de hoogere kringen meer en meer op dat der Engelschen gaat gelijken, en als men wordt uitgenoodigd op een five o'clock tea, zooals ik het genoegen had te zijn bij den heer J. Tata bij voorbeeld, bevindt men zich in de tegenwoordigheid van een uitgelezen gezelschap van geleerde mannen en voorname dames, vaak gedoctoreerd of in het bezit van een graad aan de universiteit; maar die nieuwigheid wordt niet door alle Parsi's voldoende gewaardeerd. Er bestaat nog een talrijke klasse van menschen, die orthodoxen worden genoemd en die uit beginsel zich verzetten tegen de moderne nieuwigheden.

Om te geraken tot de tegenwoordige periode, heeft men een overgangstoestand gehad met nog al strijd, want niet maar zoo op eenmaal is de gelijke van de Banyanen uit Surate ertoe overgegaan, onze gewoonten te volgen, bij het leger van den koning in hofcostuum te verschijnen met een degen op zij, en niet plotseling is zijn echtgenoote de klant geworden van Redfern of Paquin. De europeesche reiziger ziet het resultaat, zonder te kunnen waardeeren hoeveel eraan is voorafgegaan. Die periode van strijd begon tegen het midden van de negentiende eeuw, toen de engelsche opvoeding veel aanhangers had verworven in de gemeente, die al gauw zich in twee groepen splitste, de eene de liberale, die neigde tot verandering, en de andere, die getrouw bleef aan de oude gebruiken, door de voorvaderen gevolgd. De beweging op het pad van den vooruitgang, die overal in Indië wordt waargenomen, ging gauwer bij de Parsi's dan bij de Hindoes. Die laatsten hebben er gewoonlijk niet veel ooren naar; al hebben reeds velen van hen van de westersche gewoonten overgenomen wat hun van nut kan zijn om uitstekende ambtenaren te worden, of geletterden en geleerden, er zijn weinigen, die zoo volledig als de Parsi's onze gebruiken aannemen en onze wijze van zien.

Een der invloedrijkste organen, die voor maatschappelijke hervormingen pleitten bij de Parsi's, is de Rast Goftar geweest, of de Waarheidsvriend, geleid door den betreurden Kabraji; vijftig jaren lang is hij het hoofd van den vooruitgang geweest en heeft zijn blad gemaakt tot een strijdperk voor alle groote vragen. Er werden leerrijke discussies in gehouden. In de kolommen van het orgaan zag men, met hoeveel tegenzin de Parsi's ertoe zijn overgegaan, met de Europeanen te zamen, het middagmaal te gebruiken en messen en vorken ter hand te nemen; hoe de vrouwen ertoe zijn gekomen, den hoofddoek weg te laten, die haar haren bedekte, schoenen te dragen, parapluies te bezigen enz. enz. Wat het aan de vrouwen gegeven onderwijs aangaat, de tegenstand, dien men daarbij te overwinnen had, was aanvankelijk even heftig, als thans de ingenomenheid groot is.

En verder, wat komt er voor den Parsi zijn kleeding op aan, zoolang hij de voorschriften van zijn godsdienst opvolgt? Inderdaad stelt hij in dien godsdienst zijn trots; die geeft den Parsi zijn beteekenis en wekt sympathie voor het volk. De geschiedenis van een kleine buitenlandsche gemeente, afgezonderd levende eeuwen lang te midden der bevolking van Gudsjerat, zou maar matige belangstelling wekken, als die kleine gemeente niet de houdster was van de heilige boeken van een der machtigste volken uit de oude wereld, de Perzen, en als ze niet vroom en trouw haar ouden eeredienst had bewaard en de voorschriften van zedelijkheid en wijsbegeerte van Zoroaster, haar profeet en leidsman. De plechtigheden in de kerk zijn schoon en eenvoudig; ze hinderen op geen wijze de geesten, die het meest afkeerig zijn van bijgeloovige gebruiken, evenmin als het ritueel, dat nog gelijk is aan dat uit vervlogen eeuwen, waardoor het, ofschoon schijnbaar weinig samengesteld, moeilijk te verklaren is voor wie het wil bestudeeren of het verleden bij het tegenwoordige wil doen aansluiten.

Sommige ceremoniën, die vroeger plaats hadden enkel in de tegenwoordigheid van leden der gemeenschap, worden nu in het openbaar uitgevoerd, en de niet-aanhanger van Zoroaster's leer wordt er als gast genoodigd. Die plechtigheden zijn de bekleeding met de kenteekenen en het huwelijk.

De bekleeding met de gewijde kenteekenen, den gordel of kusti, en het hemd of sudrah, die, om zoo te zeggen, de liverei van den aanhanger van Zoroaster zijn, heeft in het algemeen plaats, als het kind, een jongen of een meisje, zeven jaar en drie maanden oud is; ze kan worden uitgesteld tot veertien jaar en drie maanden, maar nooit langer. Van het oogenblik der bekleeding af wordt het kind lid van de gemeenschap der Parsi's, een trouw aanhanger van den goeden godsdienst en een leerling van den profeet. De eenvoudige en treffende plechtigheid, wordt gevierd in de gezinnen. De candidaat wordt, nadat hij een bad heeft genomen, gebracht in het vertrek, waar zich de priesters en de bloedverwanten met de genoodigden bevinden. De dienstdoende priester, omringd door zijn op een tapijt gehurkte leerlingen, doet hem neerzitten op een laag stoeltje en bekleedt hem met het gewijde hemd, terwijl hij zijn geloof in Zoroaster betuigt; daarna doet hij den nieuweling opstaan en achter hem staande, slaat hij den nieuweling den gewijden gordel om, dien de aanhanger van Zoroaster nooit meer mag afleggen. De dienstdoende priester zegt dan een gebed op ter eere van de waarheid, de eerlijkheid en de reinheid, en brengt op het voorhoofd van het kind een weinig rood poeder aan; eindelijk legt hij den nieuweling een krans om den hals en legt hem coconoten in de hand en betel met nog eenige zilverstukken, die onder de priesters zullen worden verdeeld.

De plechtigheid, die nauwelijks een uur duurt, heeft onder het diepste zwijgen plaats en eindigt met een dankgebed en een zegening. De bloedverwanten en genoodigden nemen vervolgens deel aan een feest, en rijken en armen doen op zulk een dag groote uitgaven.

Het huwelijk wordt bij de Parsi's hoog in eer gehouden. Niemand heeft het recht, zich eraan te onttrekken; hun heilige boeken spreken luide de voorkeur uit voor een getrouwd man boven een ongehuwde, en de ouders van een jong meisje begaan een groote zonde, als ze haar niet op een passenden leeftijd uithuwelijken. Wat de keus der echtgenooten betreft, die kan niet geschieden buiten de gemeenschap om, en oudtijds moest men bij voorkeur een lid kiezen uit de leden van dezelfde familie, vooral de germain-neven waren gezocht. Tegenwoordig treft men voorbeelden aan van ongetrouwde heeren en van oude jongejuffrouwen en ook van huwelijken met menschen, die geen aanhangers van het geloof van Zoroaster zijn. Het is een feit, al is het niet naar den zin van de orthodoxe partij. Na mijn vertrek heeft zich de vraag naar huwelijken buiten de gemeenschap en het geloof reeds weer eenige malen voorgedaan.

Bij de Parsi's is het huwelijk niet als bij de Hindoes een plechtigheid, waarvan de contracteerende partijen in de meeste gevallen den ernst in het geheel niet inzien. De mode van vroege verlovingen en huwelijken, waarbij zeer jonge kinderen werden verbonden, die nauwelijks tot oordeelen in staat waren, heeft lang onder de Parsi's heerschappij gevoerd; maar men is daarna een tegenovergestelden weg ingeslagen, en het is mij voorgekomen, dat mannen en vrouwen thans trouwen in ongeveer gelijke omstandigheden als in Europa. De uitwendige praal is zuiver hindoesch gebleven, ofschoon de gebeden uit hun eigen heilige geschriften worden genomen.

De plechtigheid begint op het oogenblik van zonsondergang. De mannen nemen plaats op stoelen en banken, die gerangschikt staan onder veranda's of in den tuin aan weerszijden van den openbaren weg tegenover de woning van den bruidegom. Het inwendige van het huis wordt voor de vrouwen afgezonderd. Alle genoodigden hebben hun mooiste pakjes aangetrokken; de mannen de statige, lange, witte jas; de vrouwen hun lichtste gewaden, zonder haar juweelen te vergeten. Kort vóór het vertrek van den optocht, die zich naar de bruid begeeft, komen, zoo wil het gebruik, de vriendinnen van de laatste aan den bruidegom de geschenken aanbieden op een blad, dat de moeder van het jonge meisje in haar rechterhand draagt. Is die plicht vervuld, dan komt de afgevaardigde haastig terug, en nadat aan de gasten geurige bouquetten zijn aangeboden en fleschjes rozewater en kleine driehoekige pakjes, bestaande uit een betelblad en een noot, gewikkeld in een stukje bladgoud, wordt de stoet gevormd en begeeft zich naar het huis der verloofde met muziek, waarbij er soms twee orkesten zijn, een nationaal en een europeesch, die tegelijk spelen. De bruidegom, naast wien de dienstdoende priester, gaat voorop, gevolgd door de ouders en de genoodigden, mannen en vrouwen.

Als de nacht is aangebroken, wordt de huwelijksplechtigheid voltrokken, die gewoonlijk plaats heeft in een vertrek van de eerste verdieping. De tegenover elkaar gezeten bruid en bruidegom zijn gescheiden door een gordijn van dunne stof, waarvan de uiteinden samengeknoopt zijn met een dubbelen knoop; daarna omsluiten de priesters onder het opzeggen van gebeden het paar zevenmaal met een touwtje; bij den zevenden rondgang wordt het touwtje zevenmaal toegeknoopt boven de gevouwen handen der echtgenooten, evenals boven den dubbelen knoop der uiteinden van het gordijn, dat hen omhult. Als dat gedaan is, wordt er op het vuur wierook gebrand in een metalen vaas, en met een vlugge beweging laat men het gordijn vallen. De jonggehuwden, aan wie rijstkorrels zijn ter hand gesteld, haasten zich, die elkander toe te werpen onder de toejuichingen der aanwezigen en gaan dan naast elkaar zitten, terwijl de dienstdoende priester den Heer smeekt, hen te zegenen met een groot aantal kinderen en hun een lang leven te gunnen, een teedere liefde in het hart, een bestaan van minstens honderdvijftig jaren, enz.

Daarna wordt aan de echtgenooten hun toestemming gevraagd, en als die is geschonken, zeggen de priesters weer andere gebeden op. Het is afgeloopen, het huwelijk is gesloten en is onverbrekelijk; de getuigen teekenen een stuk, dat in het register wordt geschreven door een bijzonderen griffier.

De feestelijkheden worden door de mannen tot laat in den nacht voortgezet; de vrouwen gaan vroeger naar huis. Er is bij de huwelijken van de Parsi's altijd veel muziek en rumoer. Ik heb meer dan tien huwelijken bijgewoond, zoowel in Bombay als in Gudsjerat, en ik ben er altijd van teruggekeerd met voldoening, maar zeer vermoeid, behalve een keer in een eenvoudig gezin in een kleine provinciestad, waar alles ouderwetsch en bescheiden was ingericht, waar inlandsche muziek speelde, en de maaltijd op banaanbladeren werd voorgediend. De Parsi houdt van luidruchtige feesten, en de rijkste dames zien er geen bezwaar in, te voet in den optocht mee te gaan, die zich naar het huis der verloofde begeeft. Voor reizigers is het overigens gemakkelijk die feesten bij te wonen, hetzij in particuliere woningen, hetzij in de baghs of zalen voor dergelijke feestelijke bijeenkomsten.

Wij hebben zoo juist gezien, dat alle godsdienstige plechtigheden van het huwelijk plaats hebben in het huis der bruid. Dat is, omdat de tempel alleen wordt gebruikt voor den eeredienst en voor het onderhouden van het vuur. De aanhangers van de leer van Zoroaster, het is vaak gezegd, en men kan het niet genoeg herhalen, aanbidden slechts een onzienlijken God van hooge moraliteit; maar het vuur neemt bij den dienst in hun heiligdommen een eereplaats in, omdat het is het zuiverste van de door de godheid geschapen elementen, een soort goddelijke emanatie, en de vrome vereering, die eraan wordt gewijd, heeft men gemakkelijk voor een soort van afgodendienst kunnen aanzien. De tempel, waar het heilige vuur wordt bewaard, dat symbool van het geloof van den Parsi, dat hun zoo lang ten onrechte den naam van "vuuraanbidder" heeft bezorgd, is streng gesloten voor de niet-geloovigen; de heiligste van die tempels heet Atash Bahrams; er zijn er vier te Bombay. De andere plaatsen des gebeds bedragen in geheel Indië een aantal van 150. Sommige hebben rijk versierde gevels; oudtijds onderscheidden ze zich niet van de andere huizen.

Wat de begrafenisplechtigheden aangaat, ze hebben volkomen hun ouderwetsch karakter behouden; ten allen tijde is een der karakteristieke trekken van de kleine gemeenschap geweest de manier, waarop ze met de lijken handelde en haar vreemde gewoonte, de dooden over te laten aan de roofvogels op akelige stellages van steenen, omringd door muren, zooals men vinden kan in al hun vestigingen. Te Bombay verrijzen die sombere kerkhoven op den top van den mooien heuvel Malabar Hill; dakhmans heeten ze met het oude woord, of Torens des Zwijgens, als men de dichterlijke uitdrukking bezigt, die uitgevonden is door mevrouw Postans, een reizigster uit het begin der negentiende eeuw. "De Parsi's," zegt zij, "kunnen als aanbidders van de elementen hun dooden noch begraven noch verbranden; ze brengen de lijken onder weegeklaag en tranen naar de Torens van het Zwijgen, om daar de prooi te worden van adelaar en gier". Het is inderdaad een voorschrift van de Avesta, die wil, dat men de dooden op verheven plaatsen brengt, om ze over te laten aan de verscheurende dieren van het geslacht der gieren.

Die torens ten getale van zeven zijn gebouwd te midden van prachtig onderhouden tuinen en worden verborgen door boschjes van palmen. Van een kleinen tempel dicht bij de ingangspoort van den grooten Toren heeft men een prachtig gezicht op de stad en de reede, met de keten van het gebergte der Ghats aan den horizon. Dat is voorzeker een der mooiste panorama's ter wereld, en het doet iemand vergeten, welk treurig werk niet ver van daar door roofvogels wordt verricht.