You are here

Hoofdstuk 2

Bij Parsische boeren.--Patriarchaal leven te Umbargaon.--De
aankomst der Parsi's in Indië in de achtste eeuw.--Landbouwers
en kooplieden van spiritualiën.--Zelfde godsdienstige
verplichtingen als de stedelingen.--Te Nargol.--Het moderne
dorp Sanjan.--Uitstapje naar den tempel van Udvada.--Het
heilige vuur en zijn dienst.

Den 18den December vertrokken wij van Bombay naar Gudsjerat, mijn moeder en ik, om de herinneringen op te zoeken van de komst der Parsi's in Indië. Gudsjerat bestaat uit vijf engelsche districten, een zeker aantal inlandsche staten, waarvan de belangrijkste die is van den Gikwar van Baroda, en het schiereiland Kathiawar. Wij waren voornemens, een deel te exploreeren van het gebied, dat zich langs de zee uitstrekt. Onze eerste etappe werd bepaald naar Umbargaon, haven van het district Thana, vier mijlen ten westen van liet station Vevji aan de lijn van Noord-Indië.

De plaats was gunstig gelegen om van daar uitstapjes te maken en de parsische dorpen te bezoeken, waarvan enkele nog de eerste vestigingen voorstellen van de perzische uitgewekenen. We hadden aanbevelingsbrieven bij ons van den gouverneur van Bombay voor de "Collectors", dat zijn de engelsch-indische ambtenaren aan het hoofd van elk district, en van den heer Malabari voor de vrienden, die ons zouden herbergen in de kleine plaatsen. We hadden zorg gedragen niet te vergeten zijn boek: "Gudsjerat en de Gudsjeraten", de beste gids om land en volk te leeren kennen. Wij vormden een vroolijk groepje met de kinderen van onzen gastheer, die zich voorstelden een prettige Kerstvacantie te genieten ver van het rumoer en de warmte der stad, en als eenig personeel namen we hun mahrattischen bediende mee en onzen knecht, een geboren christen uit Pondichéry, dien wij negen maanden in onzen dienst hebben gehouden.

We namen een morgentrein; ons compartiment, dat voor de inlandsche vrouwen was afgezonderd, was reeds ingenomen door parsische en mohammedaansche vrouwen met haar kinderen en meiden, een gezelschap, dat soms wat luidruchtig was, maar niet weinig interessant voor vreemde dames, die het inlandsche leven wenschten te leeren kennen.

De spoorweg bedient de aardige stations van het eiland Salsette, sierlijk in het groen gelegen, en komt dan op vasten grond te Bassein Road, nadat hij een zee-arm over twee bruggen is overgestoken. Tot onze groote verbazing haastten zich onze gezellinnen, toen we de bruggen passeerden, naar de vensters, en trouw aan een plaatselijk bijgeloof, wierpen ze coconoten in de golven, om een booze zeegodheid te kalmeeren, die, schijnt het, dagelijks als schatting een zeker aantal hoofden voor zich opeischt! Van de bruggen ziet men op de grijze profielen van het portugeesche fort Bassein, dat zoo merkwaardig blijft in zijn verlatenheid.

De reiziger vindt gemakkelijk in de herinneringen, opgeroepen door de kerken met ingestorte daken en de kloosters, overgroeid door kokos- en andere palmen, de reden voor den val van de heerschappij der Portugeezen, de groote bouwers van kathedralen en forten, die naar Indië gekomen om er specerijen te zoeken en er te koloniseeren, er niet anders achterlieten dan ruïnen en een ras van kleurlingen. In den omtrek zijn overal in het veld instortende forten verspreid en onbewoonde kloosters en kasteelen. Weldra begint de streek der vlakten, bedekt met rechtstammige palmen, waar palmwijn uit wordt getrokken, en dan arecapalmen, welker kostbare noten tot balletjes gewreven worden en door de inboorlingen, mannen en vrouwen, worden gekauwd bij den maaltijd.

Aan het station van Vevji-Road, 28 mijlen van Bombay verwijderd, wachtte ons een Parsi, onze vriend, inspecteur van de rebia, om ons naar Umbargaon te geleiden met de rijtuigjes van het land, de ossenkarretjes of ghada's, zware houten machines, beschut door een linnen kap van rood of geel bedrukte stof, en voorzien van matrassen, waar de reiziger op gaat liggen. De koetsier, die vooraan gezeten is op een plankje, spoort zijn ossen, die zeboes zijn, aan. De dieren zijn stevig ingespannen en bedekt met dekkleeden; ze worden met de zweep gekitteld of krijgen een schop of worden wreed aan de staarten getrokken.

Onze dieren draafden over een uitstekenden weg, die door de velden was aangelegd, en het dorp Umbargaon daagt eindelijk op met boomgroepen en troepjes boeren en kudden, opgehoopt bij huizen met rieten daken. Het huis van den inspecteur, aan het marktplein gelegen, ziet naar de zee; het was een mooie woning, van steen opgetrokken in twee verdiepingen, met een ruim portaal. De eerste verdieping vertoonde ruime, luchtige zalen, en een deel van het huis was bewoond door den heer des huizes, terwijl een ander gedeelte door het personeel der administratie werd ingenomen. In een bergplaats stonden de kisten, die het kasgeld in metaal bevatten en de geweren, geladen en wel, om tegen de smokkelaars te worden gebruikt. Onze jonge vrienden van de familie uit Malabar zullen daar verblijven; wat ons betreft, wij zullen bezit gaan nemen van de bungalow, die te onzer beschikking was gesteld.

Die bungalow is het huis, dat gereserveerd is voor den eersten ambtenaar van het district, als hij zijn dienstreizen maakt; te Umbargaon staat het huis op het marktplein bij de duinen met een veranda er omheen en is verdeeld in twee vertrekken van een gemiddelde hoogte van acht meter. De wanden zijn bleekgroen geschilderd, de luiken, deuren en kozijnen zijn roodbruin van een sombere tint, die de kleur van onze gerechtszalen zonderling nabij komt. Daar installeert zich de collector, die er voor zorgt, bedden, tapijten, een cantine, koffers enz. enz. zelf mee te nemen... Na deze beschrijving behoeft men nooit meer te spreken van de weelde der engelsch-indische ambtenaren! Ik wensch aan de welmeenende critici, die vinden, dat ze het te goed hebben, de gelegenheid om hun leven te deelen. Ons ameublement bestond uit onze beide bedden, eigenlijk indische veldbedden, niet meer dan een kader van gevlochten riet op vier pooten, twee leunstoelen en een groote tafel.

Bij onze aankomst was het zeer druk in de plaats; een deel van het dorp maakte jacht op een buffel, die uit de kudde was ontvlucht en in dolle vaart wolken stof opjoeg. Een eenvoudig ijzerdraad scheidde ons van die rumoerige wereld, zonder voor ons een waarborg te wezen tegen de bezoeken van honden en jakhalzen, noch tegen de familiariteiten van de kraaien, die plaag van Indië. Vóór ons lag een lange rij palmen, hier en daar afgebroken door groepen hutten; rechts lag de weg naar Vevji; links het dorp en zijn put, de sociëteit der huisvrouwen en der godsdienstige bedelaars; achter ons strekte zich het strand uit met de golvende duinen. Hier zou een twaalftal dagen ons home wezen en zoo ver zou onze horizon zich uitstrekken. Toen het avond was geworden, rolden wij, bij gebrek aan sloten, twee zware steenen tegen onze deur, en onze bediende zou slapen onder de veranda met de soldaten, die geacht worden ons te beschermen; maar onze beste bescherming was per slot van rekening de eerbied, dien de collector inboezemt en de vrees voor de geweren van onzen buurman.

Den volgenden morgen schoof ik dadelijk na zonsopgang de steenen weg en waagde mij op het plein; de lucht was zuiver en versterkend. Dit was inderdaad een staaltje van het hooggeroemde klimaat van Gudsjerat, dat zoo uitstekend moet wezen in het koude jaargetijde. De kudden gingen naar het veld; de visschersbooten voeren uit naar de zee en op de duinen zag men de vrouwen bezig, die de visch gingen drogen op lange bamboestokken.

Na de chota haziri, dat is het eerste ontbijt, begon ik mijn tournée. Iedere morgen zal ik voortaan wijden aan wandelingen in de buurt, en de namiddag is bestemd voor rijden in den ossenwagen. Umbargaon telt eenige honderden zielen; het is de residentie van het personeel der administratie van een onderafdeeling in het district; er is een douanekantoor, er zijn scholen, apotheken enz.

Ik maakte gemakkelijk kennis met de notabelen; in de scholen ontvingen de onderwijzers mij vriendelijk en vroegen me, de leerlingen te ondervragen; deze zeiden ook voor mij passages op uit de werken van hun godsdiensthervormers. Ik hoor nog in gedachten de zachte, zoete melodie van de verzen van Toekaram, den maharattischen dichter, die de menschen opwekt tot het gebed, als ze ten minste niet op de dieren willen gelijken,--op de dieren, voegt hij er dringend bij als herhaling, de dieren, die geen ziel hebben!

Ik kwam ook dikwijls aan huis bij aanzienlijke kooplieden, den handelaar in opium, een Hindoe, wiens moeder, een waardige oude vrouw, met wijsheid het bestuur op zich had genomen over een heel troepje van dochters, schoondochters en bloedverwanten; dan bij de ganchi's of oliehandelaren, dat Mohammedanen waren. Ik mocht graag in de schemering den os den molen zien draaien, en de vrouwen, in zijde gehuld, de zorg voor de huishouding zien op zich nemen, het graan zien malen en de brooden van het land zien bereiden. Eveneens bracht ik dikwijls eenigen tijd door bij den goudsmid, die mij vertelde van de omstandigheden der plaatselijke industrie; hij legde juist de laatste hand aan verrukkelijke sieraden in ouden stijl, neusringen, armbanden, halskettingen, alles bestellingen voor een huwelijk.

Er woonde een gemengde bevolking; de Brahmanen hielden zich zorgvuldig afgezonderd, en het inboorlingen-element, de Kaliparai of de zwarten, was nog al sterk vertegenwoordigd. Die oorspronkelijke bewoners zijn de beste landbouwarbeiders uit de streek; ze verhuren zich soms bij een boer met hun geheele gezin, worden dan zeer goed behandeld, arbeiden vlijtig en zijn gelukkig. Ze worden Hali's genoemd; maar hun aantal is bezig, af te nemen. Die vrijwillige dienstneming is iets bijzonders in het landelijke leven in deze streken van Gudsjerat.

Een doodsche stilte heerscht in de indische dorpen, behalve des morgens op het oogenblik dat men naar de velden trekt en des avonds, als de menschen en de beesten naar huis keeren; overdag wordt de stilte alleen verbroken door de klaagliederen der treurende vrouwen, als er een sterfgeval is. Hier als overal elders verbranden de Hindoes de lijken, door ze op een brandstapel te leggen in het open veld. Te Umbargaon was die brandstapel geplaatst aan het strand der zee, opdat de ebbe de half verkoolde beenderen mee zou voeren naar de zee. Het is moeilijk uit te drukken, hoe oneindig triest het was, die donkere flikkerende vlammen te zien, die al spoedig werden gebluscht door de golven.

Aan het einde van het dorp wees een toren de plaats aan van een portugeesch fort, dat den ingang tot de rivier verdedigde; op dat punt zouden, als men de overlevering gelooft, die in een oud gedicht is neergelegd, in de achtste eeuw eenige Perzen zijn geland, die gevlucht waren voor het strenge bewind van de veroverende Mohammedanen. Ze waren afkomstig uit de bergachtige districten van Khorassan; na een verblijf van negentien jaren aan de kust van Kathiawar op de plek, waar nu de stad Diu ligt, zetten ze koers naar Gudsjerat, waar ze door den vorst, die daar toen regeerde, Jadi Rana, vriendelijk werden ontvangen en tegen enkele concessies van hun zijde, wat de kleeding en de gebruiken betreft, de vergunning kregen, zich in zijn gebied te vestigen en vrijelijk hun eeredienst uit te oefenen.

Het eerste gebruik, dat ze van dat verlof maakten, was dat ze een heiligdom oprichten, om het heilige vuur in te plaatsen, dat van dat oogenblik af niet opgehouden heeft in Indië te branden.

Lange eeuwen gingen voorbij; de kolonisten kwamen tot welvaart en stichtten in den omtrek nieuwe vestigingen, toen in het laatste van de vijftiende eeuw de Mohammedanen verschenen, die zich van Gudsjerat meester maakten. De Parsi's, eerst verontrust door die verandering van heerschers, schikten er zich ten slotte in. In den loop der 17de eeuw troffen europeesche reizigers hen aan de kust, waar ze leefden van de opbrengst van tabak en palmwijn. Enkelen dreven ook handel en hielden een bank; wij zouden die weldra weer zien te Surate, waar de aanraking met Europeanen voor hen nieuwe wegen opende. In de 17de en 18de eeuw liepen de dorpen leeg door de vrees, die de strooptochten der Mahratten inboezemden en door de hongersnooden, die Gudsjerat teisterden De Parsi's waren trouwens altijd weinig talrijk.

Twee eigenaardigheden kenmerken nog steeds hun dorpen: de heiligdommen, waar ze het heilige vuur onderhouden, en de torens, waar ze hun dooden neerleggen. Vele daarvan echter storten in, daar ze niet meer worden gebruikt en blijven in de velden staan als trieste overblijfselen van oude vestigingen.

In de streek van Umbargaon zijn de Parsi's landbouwers en kooplieden van sterken drank, want de bereiding van het extract uit den palmwijn, de toddy, is een van de groote takken hunner industrie. Alle soorten van palmen staan hun kostbaar sap zoo gemakkelijk af, dat de regeering soms de boomen laat vellen, om het misbruik van sterken drank bij de inboorlingen tegen te gaan. Maar hier zijn we omringd door particuliere aanplantingen, en de aangeplante palmboom is een milde bron van inkomsten.

Om de likeur te verkrijgen, moeten er insnijdingen in den boom worden gemaakt, nu en dan op een aanzienlijke hoogte, en het is een merkwaardig gezicht, den man te zien klimmen in den kalen stam en hem te zien gebruik maken van zijn voeten, die door de oefening even lenig en gehoorzaam zijn geworden als die van een aap. Dat vocht is, als het pas is afgetapt, geheel onschadelijk en is wel het bier van den arme genoemd; maar als het gegist heeft, krijgt het bedwelmende eigenschappen. Men drinkt dien palmwijn, afgekoeld in kannen van aardewerk, met bladeren omwonden. Ik moet zeggen, op gevaar af te mishagen aan mijn parsische vrienden, dat ik niet veel van hun palmwijn houd.

Naast de eenvoudige parsische dorpelingen staan een zeker aantal rijke grondbezitters, zoo als de heer Ardeshir Deviarwalla, die een mooi landgoed bezit, waaruit hij een inkomen trekt van 60 000 francs. Met hem hebben wij rijtoeren gemaakt in wagens, die door de beste ossen uit het district werden getrokken. Hij bewoonde Deviar, bij een aardig portugeesch dorp van dien naam, overschaduwd door eeuwenoude manggaboomen en waar de straten door een heerlijk park schenen aangelegd.

Hij leidde er een patriarchaal leven met zijn bedienden, wier hutten rondom zijn huis stonden, een stevig steenen gebouw met uitzicht op de zee. Om bij zijn landgoed Deviar te komen, sloegen we rechts van de markt een wegje in, dat door cactusheggen was omzoomd; daarna begonnen de bergen en dalen der duinen, die hier en daar waren gekroond met aanplantingen van dennen. Dikwijls zakten onze raderen weg in diepe modderkuilen; dan weer verpletterden ze jonge planten van palmen of sleepten ons in de rotsachtige bedding van een beek, wat altijd tot hevige schokken voor den reiziger aanleiding gaf. Er werd en famille gegeten, en het was een liefelijk slot van den dag. Wat was het prettig, de vroolijke tinten te zien van de toiletten der dames, het rose en het groen, die weldra samensmolten in de schemering met de kleuren der duinen. Den dag vóór Kerstmis was het, als ik mij niet vergis, toen we na een goeden maaltijd, waaraan de vrouwen des huizes deelnamen, besloten over een kleine baai een tochtje te maken en langs het strand terug te keeren; maar de Indiërs komen altijd te laat en eb en vloed wachten niet. De vloed verraste ons; de zee rees en won zoozeer op ons, dat onze ossen van de voet raakten. De rij wagens reed door een zilveren waterplas in de stralen van de volle maan; wij wisten niet wat te doen. Onze kleine voerman zag eruit als een doodsbang aapje, wat niet geruststellend was; maar onze dieren redden ons uit de verlegenheid, door zich te wenden naar de eenige doorwaadbare plaats, en eindelijk konden wij aan land gaan.

Het duurde niet lang, of ik maakte nog beter kennis met de Parsi's der naburige dorpen. Het eerste wat mij trof, was, hoe weinig ze geleken op hun geloofsgenooten uit Bombay; de bevolking in de buitendistricten is sterker en gezonder, zonder twijfel door het voedsel en het leven in de buitenlucht. Aan den anderen kant is er ontwijfelbaar ook meer welvaart bij de Parsi's van het platteland dan bij de Hindoes. Zoo komen bij voorbeeld op de tafels der nederigste Parsi's vleesch, toddy en zelfs wijn voor, terwijl er onder de Hindoes velen zijn, die slechts een enkelen maaltijd per dag gebruiken. De Parsi onderscheidt zich ook van den Hindoe door de kleeding. In plaats van de dhoti, een lap stof, die nauwelijks de beenen van den Hindoe bedekt, draagt de Parsi een broek en trekt over zijn gewijd hemd nog een jas aan, als hij naar het veld gaat. De vrouw, wier hoofd met een witten doek bedekt is, draagt ook een pyjama of broek en legt zich niet den last van den sluier op, wanneer ze aan haar bezigheden is. Op feestdagen is de kleeding gelijk aan die der arbeidende klasse in Bombay.

Wat de feestelijke plechtigheden aangaat, de bekleeding met de kenteekenen, huwelijken en begrafenissen, het ritueel is gelijk aan dat te Bombay, maar met nog enkele gebruiken, die oudtijds in de geheele gemeenschap werden gevolgd, doch die nu als verouderd worden beschouwd. Bij verlovingen en huwelijken worden er bezoeken en geschenken gewisseld. Wat het huwelijk betreft, moet nog melding gemaakt van de manier, waarop dat wordt gevierd van een jongen man met een weduwe. De jongeling wordt eerst uitgehuwelijkt aan een tak van een boompje en daarna trouwt hij met de weduwe. Die gewoonte is ontleend aan de Hindoes, die daardoor de schim van den eersten man denken te bevredigen. Wat de begrafenissen aangaat, als de toren te ver is verwijderd van de plaats van het sterfgeval, wordt het lijk in een ossenkar erheen gebracht, en de kar daarna vernietigd en begraven dichtbij den verbrandingstoren.

De godsdienstplichten van den Parsi van het platteland verschillen niet van die van den stedeling. Elken morgen vraagt hij aan Ormoezd, den geest van het goede, om de vernietiging van Ahriman, den geest van het kwaad. Hij weet, dat Zoroaster zijn profeet is en dat de eerbied, dien hij koestert voor het vuur, niet tot aanbidding reikt; maar hij ontleent aan de Hindoes en aan de Mohammedanen enkele van hun bijgeloovige gebruiken. Hij brengt even graag zijn offers van geiten en gevogelte aan de hindoe-godheid van de kinderpokken, als hij pelgrimstochten doet naar de heiligdommen van mohammedaansche heiligen.

De Parsi's wonen in deze streek in een twaalftal dorpen; sommige tellen slechts weinig huizen, andere zijn van meer beteekenis. Het grootste dorp is Nargol, aan den overkant van de rivier; om ons erheen te begeven, moesten we het estuarium oversteken, waar de stroom zoo snel is, dat er soms ongelukken plaats hebben, zooals nog verleden jaar met een engelsch officier, wiens boot omsloeg. Wagens wachtten ons op den anderen oever; op den top van een kleine hoogte had men rechts het uitzicht over de vlakte met eenige bergen aan den horizon en links op de zee, effen als een meer; vóór ons strekte zich, zoo ver het oog reikte, de hoogvlakte uit. Nargol is gebouwd in een bekoorlijke en boschrijke streek en heeft een mooien vijver. Wij werden er ontvangen door een beminnelijken gastheer, die geen Engelsch sprak; maar zijn zoon, die aan de universiteit te Bombay was geweest, diende ons tot tolk. Zijn huis is van steen opgetrokken en bevat verscheiden verdiepingen; de dames zagen er niet tegen op, voor de toebereidselen van onzen maaltijd te zorgen; in een der vertrekken liet men mij een koffer zien, waarin de horoscopen en andere familiepapieren waren geborgen.

In een andere zaal werd ons een soort van altaar getoond van ouden stijl, dat dienst moet doen bij de plechtigheid van den Moektad, aan het eind van het persisch jaar, dat is in September ter nagedachtenis van de voorouders. Volgens een passage uit de heilige boeken van Zoroaster worden de zielen der gestorvenen geacht in dien tijd het huis van hun nakomelingen te bezoeken tien dagen en tien nachten lang, waarbij zij de woorden spreken: "Wie zal ons prijzen, wie zal ons een offer brengen?" Die dagen gaan in gebed voorbij vóór het bedoelde altaar, waarop koperen vaatwerk is geplaatst of zilveren vazen met water en bloemen. Het vuur brandt in een urn, en de door den priester gezegende gerechten worden aangeboden, om de schimmen te onderhouden gedurende hun aardsche wandeling.

Nargol ziet er aardig uit en heeft een school, goede watervoorziening enz.; de huizen hebben in het algemeen twee verdiepingen en zijn van steen gebouwd, maar enkele hebben gewone muren van leem, versierd met geometrische krijtteekeningen. De straten zijn goed onderhouden en loopen tusschen heggen door, als in onze dorpen. De kleine tempel van het vuur, gelegen achter in een tuintje, onderscheidde zich niet van de andere huizen.

De priesters kwamen ons begroeten. Ze klaagden erover, dat sedert het bezoek van Anquetil Duperron er geen enkel geleerde uit Europa bij hen was geweest. Inderdaad was Anquetil Duperron, toen hij zich van Surate naar het eiland Salsette begaf, om de grotten van Keneri te bezoeken, ziek geworden en was genoodzaakt geweest, zich op te houden bij een Parsi uit Nargol, die hem gastvrijheid had bewezen. Het gesprek zou belangwekkend hebben kunnen zijn, als het gemompel van het volk er niet tusschen door had geklonken; ik merkte, dat de aanwezigheid van vrouwen, die geen geloofsgenooten waren, op de plaats des gebeds de brave lieden stoorde en hinderde en ik wilde mij terugtrekken; maar de priesters verhieven hun stemmen en verklaarden dat de ongeloovigen, de vrouw en de dochter van een europeesch geleerde, die de wet van hun profeet had bestudeerd, meer waardig waren tot de heiligdommen te naderen dan enkele aanhangers van de leer, die hun godsdienst niet in praktijk brachten en hun geestelijke overheden niet eerbiedigden.

Die woorden hadden ten gevolge, dat de menigte kalm werd, hoe dicht en woelig ze ook was geweest; en naarmate wij ons geneigd toonden weg te gaan, maakte de vijandigheid plaats voor welwillendheid, en een grijsaard, een bijna honderdjarige, die vernam, dat mijn vader de vriend was geweest van de priesters, ging op een hoogte staan, waar zijn kinderen hem ondersteunden, en breidde zijn lange, magere armen uit, om ons te zegenen.

Na het bezoek aan den kleinen tempel restte ons nog dat aan den Toren van het Zwijgen, die tegelijk dient voor het naburige plaatsje Saronda. Onze voerlieden dreven de beesten aan, want het werd reeds laat, en wij hadden een geleide van de dorpelingen te midden van aanplantingen van jonge palmen. Het was niettemin stil om ons heen; men hoorde slechts het verwijderd ruischen der zee aan den voet der rotsen, waar Nargol op ligt; kleine gouden wolkjes dreven in een zachtblauwe lucht. Weldra verscheen de toren, massief en donker. De gewoonte wil, dat men stilstaat bij de gebouwen, die voor de reiniging dienen; maar de priester, die gewaarschuwd was, wachtte ons aan de deur van een kapelletje, dat open was gebleven.

De drempel was met witte bloemen versierd, en om den boog hingen geurige bloemslingers; in de diepte van het heiligdom schitterde de vlam in een metalen vaas, een roerende aanblik, want die heilige vlam, die in de tempels brandende werd gehouden, wekte vrome, troostrijke gedachte.

... En nu staan we tegenover het lugubere gebouw, waar de Parsi's het stoffelijk overblijfsel neerleggen van diegenen, die ze hebben verloren. De sombere toren teekent zich plotseling af op de roodgekleurde lucht in het Oosten, een tweede toren, met vervallen en half ingestorte muren verdwijnt in den nevel. Het was reeds laat; langzamerhand verschenen de sterren, en de nacht overviel ons, toen we de rivier overstaken. In het dorp werden deuren gesloten; geen levende ziel op straat; enkele buffels, die zich verlaat hadden, kwamen traag terug van de velden, en de eenige geluiden, die men hoort, zijn die van de tamtams uit de wijk der Brahmanen.

Op den avond vóór Kerstmis kwam de heer Malabari de belofte vervullen, die hij mijn vader had gedaan, om ons te geleiden naar Sanjan, de eerste vestiging der Parsi's op indischen grond, en naar het groote naburige heiligdom van Udvada, het hoogst vereerde, en dat terecht, voor de aanhangers van Zoroaster in Indië. Inderdaad brandt in dat heiligdom tegenwoordig het vuur "Behram", dat is om zoo te zeggen het officiëele vuur, omdat het in Gudsjerat reeds brandt sinds de achtste eeuw onzer jaartelling en door de Parsi's werd ontstoken, nadat ze uit hun land waren verjaagd door de mohammedaansche verovering. Het is sedert dien tijd nooit uitgegaan; oorspronkelijk was het te Sanjan geplaatst, maar later werd het, zooals we zullen zien, naar den tempel van Udvada gebracht.

Het moderne dorp Sanjan, dat de oude stad van dien naam heeft vervangen, ligt vijf mijlen ten noorden van Umbargaon; we gingen er per boot heen. De wind was koel; er werd zeil opgezet, en onze kleine booten, een heele vloot, want er zaten in ieder slechts drie personen en de schipper, een tweetal bijna naakte inboorlingen, voeren snel door de rivier.

De rivier van Sanjan of van Umbargaon, zooals men haar mag noemen, wordt omzoomd door rieten boomgroepen, waar mooie zwanen uit te voorschijn kwamen; in de verte zag men in den nevel bergen van onbepaalden vorm. We bereikten nog al vlug de kleine aanlegplaats, waar de schepen aanleggen die uit Umbargaon komen.

Ossenkarren wachtten ons, om ons te brengen naar de plek van het oude Sanjan, waar men komt langs een schaduwrijken weg. Helaas, van de oude stad, die vroeger zoo bevolkt en zoo beroemd was, is niets meer overgebleven. Volgens oude schrijvers besloeg ze verscheiden vierkante mijlen, en de overlevering weet nog de plaatsen te noemen die voorsteden waren, Deviar onder andere. De stad werd door de Mohammedanen ingenomen in de 15de eeuw en in de 16de door de Portugeezen; in de 17de eeuw gaf Sir T. Herbert er den naam aan van Saint John de Vacas. Thans is het een dorre vlakte, waar men nog sporen vindt van fundamenten en enkele steenen; hier en daar verschuilen zich dorpjes van inboorlingen onder groepen boomen.

Van het verblijf der Parsi's op die plek is er niet anders over dan de veronderstelde plaats van een der negen Torens des Zwijgens, die te Sanjan waren opgericht, een plek, aangewezen door een palmboom en eenige andere boomen; de centrale put is volgestort. Zestig jaren geleden bestonden de muren nog; sinds dien tijd heeft ieder jaar aan de instorting meegewerkt, tot eindelijk de totale ondergang is gekomen.

Het aantal bezoekers is altijd gering. Anquetil Duperron ging niet naar Sanjan; hij stelde zich tevreden met wat zijn gastheer uit Nargol hem ervan vertelde, en hij teekende alleen op, dat er niet meer dan enkele Parsi's in het moderne dorp wonen, daar de overigen naar Nargol waren gegaan; later gevoelden de geleerden volstrekt niet den wensch, dat uitstapje te maken.

Het was het werk van een vrouw, den sentimenteelen pelgrimstocht te doen, en mijn voorbeeld werd nagevolgd, twee maanden later, door professor Jackson, den schrijver van een geleerd werk over Zoroaster.

In den tijd der mohammedaansche verovering vluchtten de Parsi's, na den Hindoevorst te hebben geholpen bij de verdediging van zijn hoofdstad Sanjan, in de bergen van Bahroet en namen het heilige vuur mee. De bedoelde bergen, gewoonlijk Sanjan Peak genoemd, konden wij in de verte in den nevel onderscheiden. Men vertoont er u nog de grotten, waar men gelooft, dat het heilige vuur twaalf jaren lang verborgen bleef. Het is een tocht met veel bezwaren, waartoe ik den lezer niet kan animeeren.

Wat het nieuwe dorp betreft, beschaduwd door manggaboomen en vijgen en bananen, het is nog al uitgestrekt; de bevolking is bijna geheel mohammedaansch. Niet ver verwijderd zijn de ruïnen van het oude kasteel, waarvan de muren en zes bouwvallige torens nog in wezen zijn; men vindt binnen de omheining ook nog terug de woningen van de officieren en de troepen, de kapel Nossa Senhora da Porto, de magazijnen, enz. Het was een portugeesch fort van hetzelfde type als alle andere, die dienden, om de waterleidingen en de belangrijke punten aan de kust te verdedigen.

Op den terugweg gingen we te voet langs den boschrijken weg, dien we eerst hadden gevolgd, en bij een open plek hielden we stil vóór een groote hut van riet, waar maharattsche boschwachters ons vriendelijk thee presenteerden. Het inwendige van die hut met de afscheidingen in kleiwerk, de heerlijke geur van gemaaid hooi en reukgras, dien men er genoot, hebben bij mij de aangenaamste herinneringen achtergelaten. We keerden allen per boot terug, nu met een roeiboot in verrukkelijk zacht en helder weer.

Twee dagen later bestegen we alweer in de vroegte onze karretjes in gezelschap van onzen gastheer en onze gastvrouw, die hun pelgrimage gingen volbrengen naar den vereerden tempel van Udvada. Dien dag maakte ik kennis met de beroemde palankijnen van ouderwetsch model in den vorm van een scheepje, met een dakje erboven, dat met touwen is vastgebonden, het vervoermiddel, waar de vrome aanhangsters van de leer van Zoroaster, die in deze buurt een bezoek brengen, zooveel van houden. Wij hadden haar aangetroffen aan het station van Udvada Road, want onderweg hadden wij moeten afzien van het gebruik der karretjes, daar we nooit op de plaats van bestemming zouden zijn aangekomen, en we hadden den trein genomen aan een tusschenstation. De weg, die van het station naar het dorp geleidt, is mooi en goed onderhouden; ze is een geschenk van Bai Motlibai Wadie, een der eminentste vrouwen uit de parsische gemeenschap; wij zullen haar weldra aan den lezer voorstellen. Onze dragers zetten ons na een loop in dien gecadanceerden draf, die mij zoo hinderlijk is om den last dien hij aan de menschen oplegt, af tegenover het hotel, waar we den nacht zouden doorbrengen.

Het was een groot gebouw zonder eenigen stijl, opgericht op kosten van een Parsi, die even edelmoedig als rijk was, den betreurden Sir Dinshaw Petit. De voorgevel wordt verborgen door een groote veranda vóór de hall. Verscheiden vertrekken rondom een binnenplein zijn bestemd voor de reizigers, en een kamer links, voorzien van een dozijn bedden met muskietennetten moet de dames herbergen. Daarnaast zijn er nog een paar aparte bungalows; een daarvan was te onzer beschikking gesteld, maar wij hadden ons niet willen scheiden van onze vrienden.

Terwijl de bedevaartgangers zich door gebeden en wasschingen voorbereidden voor het binnengaan in het heiligdom, gingen wij een bezoek brengen aan het dorp. De bevolking is er uitsluitend parsisch en behoort tot de priesterklasse. De vrouwen weven de heilige gordels en bakken de koeken, die gewijd zijn en bij den dienst worden gebruikt. De wandeling door de stoffige straatjes was niet bijzonder aangenaam, en ik verlangde in den tempel te komen, toen we bij een bocht van een pleintje onze vrienden bespeurden, die behoorlijk voorbereid, zich erheen begaven. Wij gingen een langeren weg, om hen niet te storen.

Alle belangrijkheid van Udvada en de levendigheid van het dagelijksch bedrijf aldaar hangen samen met het heiligdom. Daar brandt, zooals we hebben gezien, het vuur, dat werd ontstoken door de uit hun land verdreven Parsi's, die te Sanjan een toevlucht zochten; dat verder verborgen werd in de grotten van Bahroet op het oogenblik dat de stad werd ingenomen, en dat daarna achtereenvolgens naar verschillende plaatsen werd gebracht, tot het voor vast werd getransporteerd naar Udvada in de 18de eeuw met de priesters uit het geslacht, dat met het onderhoud werd belast.

De tempel trekt de aandacht door een gevel, versierd met elegante zuilen, die eindigen in kapiteelen van ruggelings staande dragende stieren. Trappen leiden naar een hall met mozaïekplaveisel; men vindt rechts de zaal, bestemd voor de viering van de godsdienstige plechtigheden, links die, waar de gebeden worden opgezegd. In de diepte brandt in een kamer het vuur, dat voortdurend nacht en dag met santalhout wordt gevoed en in een groote metalen vaas wordt onderhouden. De kamer is omringd door koperen traliën; een deur geeft toegang; alleen de priester, in staat van zuiverheid met een sluier vóór het gelaat, heeft het recht er binnen te treden, om het vuur te voeden en de gebeden van de liturgie te zingen.

Wat den leek aangaat, hij blijft op den drempel staan, zegt de lofliederen op ter eere van het vuur en stelt vervolgens zijn offerande en eenig santalhout aan den priester ter hand, die in ruil hem een lepel asch aanbiedt uit de heilige vaas; hij neemt uit den metalen lepel een klein weinig en wrijft er zich het voorhoofd, de oogen en den palm der handen mee in, waarna hij zich terugtrekt.

Er zijn drie graden van tempels, naar de hoedanigheid van het vuur, dat er wordt onderhouden. Het vuur is werkelijk geen gewoon vuur. Om de zuiverheid te bereiken, die het waardig maakt de eerbewijzen te ontvangen, moet het velerlei ceremoniën passeeren. Het vuur Behram wordt van alle het hoogst vereerd. De heiliging daarvan vereischt groote onkosten en een reeks van zuiveringen, die soms een vol jaar duren. Het bestaat uit de vereeniging van de meest uiteenloopende vuren, waaronder dat van den bliksem. Op het eind worden ze alle bijeengevoegd en gesteld onder de hoede van de priesters. Het dooven van het vuur Behram zou beschouwd worden als de grootste ramp, die de Parsi's zou kunnen treffen. Vijfmaal per dag gaan de priesters het voeden volgens een nauwkeurig vastgesteld ritueel met santalhout en onder het zingen van kerkgezangen.

Groot of klein, de tempels zijn alle gebouwd naar ongeveer hetzelfde plan, namelijk een rechthoek, tweemaal langer van het Westen naar het Oosten dan breed van het Noorden naar het Zuiden. In het Westen is er een ledige ruimte voor het binnenplein en de dependances, met een put en een aanplanting van boomen, die de plantaardige benoodigdheden leveren; in het midden de adaran of kamer voor het vuur, een overwelfd vertrek, gesloten naar het Westen, breed geopend door een deur naar het Oosten, en voorzien van een venster aan de noord- en de zuidzijde. Het vuur brandt er in een vaas op een steenen voetstuk. De oosthoek van de beide lange zijden wordt ingenomen door een rechthoekig vertrek in tegenovergestelde richting, veel langer van het Noorden naar het Zuiden dan het breed is van het Oosten naar het Westen en op zijn beurt verdeeld in verschillende compartimenten, zoodat men er tegelijkertijd verschillende diensten kan doen plaats hebben. Dit is de urvis-gah.

In het vertrek waar de godsdienstplechtigheden plaats hebben, brandt ook een vuur in een op steenen voetstuk staande vaas; maar het verschilt van dat uit het adaran, waarvan het maar een tijdelijke vertegenwoordiger is. Dat vuur brandt niet voortdurend; het wordt enkel ontstoken op het oogenblik dat de plechtigheid zal beginnen, en men laat het uitgaan, als ze is afgeloopen.

Afscheidingen geven de plaats aan, waar ieder priester moet staan, als hij den dienst waarneemt. Het heeft alles veel minder pracht en uiterlijk vertoon dan in oude tijden. Het aantal dienstdoende priesters is minder groot dan het vroeger was; twee zijn tegenwoordig voldoende, de officiant en zijn helper.

Telkens als een priester het vuur nadert, trekt hij handschoenen aan en dekt zich het gezicht met een kleinen sluier of padam, dat zijn adem moet beletten, het heilig element te bezoedelen. In het algemeen gesproken, voltrekt hij geen enkele godsdienstige ceremonie zonder den sluier. Hij moet dien geregeld dragen, zelfs onder het eten; maar dat gebruik is langzamerhand vergeten geworden.

De zorg, waarmee de aanhangers van Zoroaster's leer angstvallig den ingang van hun tempels bewaken is te Udvada nog grooter dan overal elders; met de grootste moeite kregen we het gedaan, dat de priesters ons binnenlieten op het buitenplein; maar ze wilden ons wel de gereedschappen van den eeredienst laten zien. Wij gingen daarna een bezoek brengen aan den hoogepriester, een eerbiedwaardigen grijsaard, die ons onder zijn veranda ontving, waar hij omringd was door jeugdige priesterleerlingen. Hij was zeer trotsch op zijn tempel en zegende de nagedachtenis van de edelmoedige schenkster, die hem had doen bouwen. Het vuur Behram was niet altijd zoo goed gehuisvest geweest! Toen Anquetil Duperron door Udvada was gereisd, was het gebouw een gewoon huis, met een dubbel dak en een afdak erbij, zich in niets onderscheidend van de andere woningen. Drie gebouwen waren achtereenvolgens opgericht vóór het tegenwoordige, dat ze te danken hebben aan de milddadigheid van Bai Motlibai Wadia. Die vrouw behoorde tot een rijken tak van het geslacht Wadia, de groote scheepsbouwers van Surate en Bombay. Haar voorvaderen waren bankiers en kooplieden. Toen ze al zeer vroeg weduwe was geworden, wist ze haar fortuin met zeldzaam overleg en helder inzicht te besturen, en daar ze een vurig aanhangster was van de leer van Zoroaster, hield ze zich met liefdadigheid en vrome werken bezig. De tempel van Udvada was haar laatste liefdewerk en het verdienstelijkste in de oogen van haar geloofsgenooten. Bij haar dood wilde men haar naam voegen bij die van de beroemde dooden, die zich voor den dienst verdienstelijk hadden gemaakt.

De dag verliep; de vrouwen kwamen als naar gewoonte des avonds aan den put om water te scheppen. Wij kwamen thuis toen het nacht was, en het was ijzig koud geworden. Reeds om vier uur, toen het pas dag was geworden, moesten wij, nog rillend van kou, in onze palankijns stappen, maar als vergoeding genoten we van het altijd wonderschoone schouwspel der opgaande zon over het indische land, en op den middag kwamen we in onze bungalow te Umbargaon. Ons eerstvolgend doel was Nausari, het Rome van het Parsisme.