Beschrijving van de stad Broach.--De heiligheid van de
Nerbudda.--De kolonie van de Parsi's.--Aankomst te Baroda
en hoe wij onzen intrek namen in den Kaniati Bagh.--Een
paar woorden plaatselijke geschiedenis en een blik op de
regeering van Zijne Hoogheid den Gikwar.--De vorderingen van
het onderwijs in den staat Baroda.--Bezoek aan de paleizen
en de schatkisten.
Nadat wij Nausari, het Rome van het Parsisme, hadden verlaten, leidde onze weg ons naar Broach, waar we merkwaardige herinneringen zouden vinden aan de Parsi's van vroeger; maar eer ik tot ons eigenlijk onderwerp overga, moet er iets gezegd van die interessante haven.
Van Nausari moet men twee uur sporen, om naar Broach te komen. De spoorweg verwijdert zich op dien weg van de kust en rijdt door de bebouwde landstreek. Dezen keer gaan we Surate voorbij, waar we nog zullen terug keeren, en Ankleswar, een belangrijk middelpunt voor den handel, waar elkaar ontmoeten het hout, dat voor het bouwen en als brandstof wordt gebruikt, was en honig, en ook de producten van de jungle. De katoenindustrie heeft er een zeker aantal werkplaatsen, die door een Parsi worden bestuurd. De plaats telt inderdaad een groot aantal Parsi's onder haar bewoners; het is een hunner oudste kolonies. Hun torens des Zwijgens geven er blijk van, en naar authentieke documenten zou een afschrift van hun godsdienstige geschriften er in de 13de eeuw gemaakt zijn.
Wij gingen over de brug over de Nerbudda, een merkwaardig kunstwerk, dat men slechts met groote moeite heeft kunnen tot stand brengen, daar de hevige stroomingen de pijlers wegsleurden, en aan het station van Broach werden wij ontvangen door een notabelen Parsi, die ons naar zijn landhuis meenam, toen nog onbewoond en gelegen in de voorstad Vejalpoer buiten de stad. We gingen tegen het vallen van den avond door de smalle en stijgende straten van Broach, waaraan huizen stonden van armoedig voorkomen, de meeste met steenen muren en pannen daken, en zoo kwamen we buiten aan een breeden, goed onderhouden en met boomen beplanten weg. Dit was de wijk, waar vroeger de Europeanen woonden van de factorijen; het moest de onze wezen... Helaas! het was gedaan met de mooie wegen van Umbargaon en onze boomgaarden van Nausari!
Onze woning was een reuzengroote bungalow, een modern huis met veranda en bijgebouwen, opgericht in het midden van een pas ontgonnen terrein, waar ploegen inlandsche werklieden het ruwe werk verrichtten aan andere nieuwe bungalows. Er heerschte overal in het rond grove verwaarloozing, die het mij deed betreuren, dat ik er niet aan gedacht had, den nacht in de stad door te brengen, al was het maar in de wachtkamer van het station.
Niettemin ging de avond prettig voorbij met het maken van plannetjes voor den volgenden dag en met belangwekkende gesprekken over de katoenindustrie, waar Broach een der groote middelpunten van is. Oudtijds beroemd om de bekwaamheid van zijn wevers, die volgens het zeggen der reizigers de fraaiste weefsels ter wereld fabriceerden, verdiende Broach later wel den naam van het indische Manchester. De plaats heeft in dat opzicht tot in de voorgaande eeuw een belangrijkheid gekregen, die ze nog niet geheel heeft verloren, dank zij haar nog bestaande fabrieken.
Hoewel zeer vervallen, voornamelijk ten gevolge van den achteruitgang harer industrie, die niet kan opwerken tegen de engelsche mededinging, telt de plaats nog met de volkrijke voorsteden meer dan 30.000 inwoners, van wie 13.000 in de eigenlijke stad.
De katoen, die er wordt verbouwd en in de fabrieken bewerkt, de katoen uit Gudsjerat, is niet zoo goed als die uit Centraal-Indië, van de Berars o.a.; toch heeft ze haar waarde, en de cultuur is vrij winstgevend.
Reeds sedert 1829 heeft de regeering een reeks proeven gedaan, die bewezen hebben, dat het niet gemakkelijk is, de vreemde variëteiten van katoen er te acclimatiseeren, en dat wel door de groote hitte en het gebrek aan water, waaronder het land lijdt als de regentijd voorbij is; wat de verbetering aangaat van de oude cultuurmethoden, het is wel uitgemaakt, dat hoewel in enkele streken het amerikaansche stelsel van cultuur betere resultaten heeft geleverd dan het inlandsche systeem, de planters van Broach niets behoefden te leeren van de eerste kweekers.
De nacht, dien wij doorbrachten in het te onzer beschikking gestelde huis, heeft geen prettige herinnering bij mij achter gelaten. De koude had zich plotseling doen gevoelen; ik riep Frans, onzen bediende, en wilde hem de opdracht geven, onze dekens te halen, die wij onder de veranda hadden laten liggen. Geen antwoord. Ik liep naar de trap; de tusschendeur was gegrendeld. In dien tijd gingen onze lampen uit, en weldra bleef ons geen andere verlichting over dan de maneschijn, getemperd door de blauwe ruiten der vensters. Wij wachtten den dag af in begrijpelijke onrust. Zoodra het dag was, vond ik na een hernieuwd onderzoek Frans met dichte vuisten slapende onder de trap, en eindelijk tegen zes uur kwam onze gastheer ons verlossen. Op onze angstige vragen antwoordde hij lachend, dat het land niet veilig was, en dat hij het daarom voorzichtig had geoordeeld, eer hij met zijn personeel naar de stad terug ging, ons stevig op te sluiten. Het schijnt, dat er werkelijk veel boosdoeners rondzwerven en dat de criminaliteit in het district groot is, zoodat, alles in aanmerking genomen, de genomen voorzorg goed was.
We gingen de stad bekijken; het was een koude morgen; de lucht was somber grijs, en wij gevoelden maar al te goed het verschil tusschen het lauwe klimaat van Nausari en dat van Broach. Deze stad beslaat met de voorsteden een oppervlakte van bijna drie mijlen in de lengte en driekwart mijl in de breedte; de aanblik van den zuidelijken oever der Nerbudda is zeer schilderachtig. De gebouwen liggen op de hellingen van een hoogen heuvel, waarop de ruïnen van de citadel zijn gelegen; van de ten deele vernielde vesting werken is er alleen in goeden staat overgebleven een muur langs de rivier. Reeds in de 16de eeuw wekte de ligging de bewondering van de Portugeezen, die er een verre herinnering aan Lissabon in terugvonden.
Als men thans van de hooge wallen een blik rondom zich slaat, mist het panorama noch grootschheid, noch schoonheid. De blik omvat den loop der Nerbudda, die al breeder wordt, tot zij zich in zee stort; in het Westen geven boschjes een aanwijzing, waar de voorstad Vejalpoer is gelegen; in het Noorden sluiten bergen den horizon af; in het Oosten wijzen lange rijen tamarindeboomen de plaats aan van de tuinen van den Nabab, tuinen, die eertijds beroemd waren om hun prachtige kiosken, hun fonteinen en kanalen. Op den anderen oever verheft zich het heiligdom van den wijze uit den Vedatijd, Bhragoe, die aan de stad den naam van Bhragoepor heeft gegeven. Hij moet het geweest zijn, die de Nerbudda in haar tegenwoordige bedding heeft geleid en die daardoor de dankbaarheid van de volgende geslachten zou hebben verdiend.
Al in de eerste eeuw van onze jaartelling was die stad van den wijze beroemd; in de derde werd ze de zetel van een rajpoetisch rijk en nog later een belangrijke havenstad. Als de heele streek, kon ze echter niet ontkomen aan de mohammedaansche overheersching, noch aan de invallen der Portugeezen of aan de strooptochten der Mahratten. Na een tijdelijke bezetting door de Engelschen en een wederverovering door de Mahratten kwam ze in 1803 voor goed aan Engeland.
In de 17de en 18de eeuw bloeide de plaats; de reizigers roemen de dichtheid der bevolking, de talrijke weefgetouwen en de beweging in de haven; maar weldra kwam het verval. De handel van Broach verplaatste zich naar Surate, daarna naar Bombay; de er gekweekte katoen werd door die beide havens uitgevoerd naar China en Bengalen, en de spoorweg benadeelde het vervoer langs den zeeweg.
Thans ziet de stad er doodsch uit buiten de plaatselijke levendigheid in de industriëele werkplaatsen, en wat de andere gebouwen betreft, als ik gezegd heb, dat men er een hospitaal, een apotheek, scholen en een bibliotheek heeft, geloof ik, dat we het erbij kunnen laten en ons bezighouden met de dingen van het verleden.
Er is als herinnering aan het Hindoetijdperk niet anders over dan de tempel van Bhragoe en die, welke de plek aanwijst van de offerande der tien paarden. Die offerande of asva medha was een oude plechtigheid uit den Vedatijd, de plechtigste der offeranden van dieren, en in latere tijden werd de kracht ervan zoo overdreven, dat een offer van honderd paarden, naar het schijnt, aan diengene, die het brengen zou, de mogelijkheid zou hebben gegeven, het koninkrijk der hemelen aan god Indra zelven te ontrukken. Maar als de bouwwerken uit dien tijd schaarsch zijn, het godsdienstig gevoel van den Hindoe is niet in vurigheid verminderd en uit zich in Broach in den treffendsten natuurvorm, namelijk in de vereering die hij bewijst aan zijn mooie rivier. Uit Midden-Indië gekomen, doorloopt de Nerbudda 1300 kilometers, eer ze aan haar monding in de Cambaye-golf komt, waar ze 20 kilometer breed is. Of men haar beschouwt als een maagd, door de zee begeerd, of als de echtgenoote van een zoon van Agni, afstammeling van Brahma, of liever nog als de moeder van den kampioen der goden in hun oorlog tegen de demonen, ze heeft ontegenzeggelijk een heilig karakter en gaat in heiligheid alle andere rivieren te boven. Haar getrouwen vereeren haar hoog en zeggen, dat als hun zonden worden vergeven aan diegenen, die zich zevenmaal in de Jumna baden, driemaal in de Sarasvati, eenmaal in de Ganges, dat dan de aanblik der Nerbudda alleen voldoende is, om van alle kwaad te zuiveren; bovendien zou de heiligheid van de Ganges in 1895 zijn afgeloopen, welke datum ongemerkt is voorbijgegaan, terwijl die van de Nerbudda het voordeel heeft van onbegrensd te zijn.
Bij een voortzetting van de vergelijking zullen we zien, dat de deugden van de Ganges beperkt blijven tot den noordelijken oever en dat die van de Nerbudda zich uitstrekken over de beide oevers en nog verder tot meer dan 50 kilometer naar het Noorden en 20 kilometer naar het Zuiden, zoodat een eenvoudige wassching in onverschillig welken vijver binnen dien afstand gelegen, even verdienstelijk is als een bad in de Nerbudda. De herinnering aan het offer van de tien paarden verhoogt de heiligheid van de plaats en de grootste genade, die een kluizenaar kan te beurt vallen, is te sterven aan de oevers der rivier en zich daar tot asch te laten verbranden; men brengt er zelfs de asch heen van vrienden, die verweg gestorven zijn.
De feesten ter eere der Nerbudda zijn talrijk en trekken een menigte pelgrims; een heele voorstad is voor hen bestemd. De vrome geloovigen geven, na zich gebaad te hebben en meer dan vijf-en-twintig heilige plaatsen te hebben bezocht, groote giften aan de Brahmanen en vertrekken met een schat van troostgronden. De Nerbudda bezit ook, schijnt het, eigenschappen van zeer bijzonderen aard; weinig Hindoes zouden durven vloeken, als ze hun geloofseed hebben afgelegd in de nabijheid der rivier met een krans van roode bloemen om den hals en met de rechterband vol heilig water.
Wat den mohammedaanschen tijd aangaat, de groote moskee in de vesting is een prachtig voorbeeld van een muzelmanschen tempel, gebouwd met de pilaren van een hindoesch heiligdom, hetzelfde kerkgebouw, dat op die plek stond. Buiten de stad merkt men ook het graf op van den heilige, die het land tot den Islam bekeerde, alsook veel andere kleine bedehuizen.
Te Broach hebben de Hindoes en de Mohammedanen nog al vreedzaam naast elkander gewoond. Een klasse van Mohammedanen is er zeer belangwekkend, dat is die der Bohora's uit de dorpen, die intelligent en vlijtig zijn. De andere elementen, Jaïna's en christenen, zijn te verwaarloozen quantiteiten. De inlandsche stammen, Bhils en Talavia's, zijn tuchteloos en gevaarlijk; vandaar de onveiligheid op het platteland.
Wij vinden hier in het district een sterk contingent Parsi's, die onze aandacht ten volle verdienen. Broach is een hunner vestingen; ze waren er al vóór de 13de eeuw, en ze hebben er altijd een afzonderlijk district bewoond, het Parsivad. Zoolang Broach een belangrijke handelshaven is geweest, waren zij reeders en makelaars. Zoodra de nijverheid opkwam, werden ze industriëelen; enkelen waren uitstekende wevers; maar ze hebben bijna allen de plaats verlaten. De dorpelingen doen aan landbouw, en de handel in sterken drank is, om zoo te zeggen, een monopolie geworden in hun handen. Ze gaan tot op het grondgebied van den inboorlingenstaat Rajpipla en in de wouden der Bhils de mowrahbloemen koopen, het manna uit de jungle. Sedert den achteruitgang der stad zijn veel Parsi's verhuisd naar Bombay; in het algemeen genieten diegenen, die gebleven zijn, welstand; maar ze hebben den naam wantrouwig en zuinig te zijn.
De geestelijke klasse stamt af van een priester uit Nausari; ongelukkig zijn de jaarboeken niet goed bewaard gebleven, en de waardigheid van den dastoer, die vroeger erfelijk was in een familie, bekend om haar geleerdheid en vroomheid, is niet opgevorderd door den laatsten afstammeling, die er zich toe heeft bepaald, zijn stamboom in orde te laten brengen.
De belangwekkendste herinneringen zijn aan Broach verbonden. Uit deze haven vertrok de eerste afgezant naar Perzië in de 15de eeuw, die gezonden was door het leekenhoofd van Nausari, om opnieuw de betrekkingen aan te knoopen met de broeders in Iran; later was het weer te Broach, dat zich de meest tragische tooneelen afspeelden van den grooten strijd, die er uitbrak naar aanleiding van een eenvoudige verandering in den kalender: de eenen hielden zich aan de manier van tellen, die ze hadden gevolgd sinds hun komst in Indië, de anderen wilden terugkeeren tot die, welke gevolgd was door hun geloofsgenooten, die in Perzië waren gebleven. Niemand wilde toegeven; er kwam een groote storing uit voort in de data waarop de godsdienstige feesten werden gevierd, en zoo werd de gemeenschap in twee secten verdeeld.
Er werden toen moorden bedreven, en het liep af met het ophangen van een Parsi, door de leden van zijn secte als een heilige beschouwd. Eindelijk barstten in 1857 de beroemde opstanden uit. De Mohammedanen vielen, nadat het gerucht was verspreid, dat een Parsi hun moskee had ontwijd, de wijk aan, waar hij woonde, en een oude, onschadelijke priester werd gedood op den drempel van de kamer van het Vuur met den veronderstelden dader van de ontheiliging. De troepen maakten een charge en de orde werd met moeite hersteld. In de 18de eeuw had men reeds een droevig geval kunnen constateeren, een echt martelaarschap van een aanhanger van de leer van Zoroaster. Een wever, Kamaji geheeten, beschuldigd een Mohammedaan te hebben behandeld als een kafir of ongeloovige, werd door den Nabab opgeroepen, om den Islam te omhelzen, en op zijn weigering werd hij aan den degen geregen. Zijn naam is opgenomen in de gebeden van den eeredienst.
De tempels liggen in de eigenlijke stad, wat de Torens des Zwijgens betreft, de oude, van steenen opgetrokken, die nog van vóór het jaar 1300 dagteekent, waaruit men zoowat bij benadering kan vaststellen wanneer de Parsi's zich te Broach hebben gevestigd, ligt in de voorstad Vejalpoer, niet ver van onze bungalow. De muren vertoonen groote spleten, en het inwendige is gevuld met den plantengroei, die er in het wild is opgeschoten. De andere moderne Torens, die nog in gebruik zijn, liggen verder, midden tusschen de katoenvelden. Die velden zien er een weinig somber uit. Ofschoon de katoenstruik een mooi boompje is met dicht gebladerte, levert een vlakte, met katoenboompjes beplant, geen aangenamen aanblik op. De bloem, die zwavelgeel is met donkerroode vlekken, heeft een vijfkleppige doosvrucht en scherp getande kelkbladeren. Als de vrucht rijp is, springt ze open en laat het zachte zaadpluis vrij, dat de zaden omgeeft en dat de zoo gezochte katoen levert. Toen wij er vertoefden, ging men juist oogsten.
In Vejalpoer zochten wij ook op groote onbebouwde terreinen naar overblijfselen der oude factorijen, die te Broach gevestigd waren. De Hollanders hebben er voor hun agenten graven gesticht; maar die kunnen de vergelijking niet doorstaan met de groote monumenten, die wij weldra zullen ontmoeten op het europeesche kerkhof te Surate.
Na een dag, te Broach doorgebracht, zetten wij onze reis voort tot Baroda, een van die steden, die aanleiding hebben gegeven tot den roep van pracht en rijkdom en weelde, alleen door den naam van Indië opgeroepen, en die dezen naam terecht droegen. Baroda is de hoofdstad van de staten van een maharadja, dat is van een dier inlandsche vorsten, die onder de suzereiniteit van Engeland regeeren over volken, soms even talrijk als de bewoners van sommige europeesche landen.
Baroda wekte, zooals men zal begrijpen, in hooge mate mijn nieuwsgierigheid, en ik verlangde, mij erheen te begeven. Ik bracht er de herinneringen mee heen van het werk van Louis Rousselet "l'Inde des Rajahs", en mij stond nog voor den geest, welke wonderen hij had gezien te Baroda veertig jaar geleden, toen hij ontvangen was door den Gikwar Khandi Rao.
Van Broach af is het land vruchtbaar en verdient evenals Nausari den bijnaam van den "Tuin van Gudsjerat". Te Baroda zouden wij de gasten zijn van den vorst, en dadelijk op den avond van onze aankomst werden we geïnstalleerd in den Kamati Bagh, een mooi paviljoen, gelegen in een heerlijk park buiten de stad. Niet ver van onze woning was het Kamp, waar de engelsche regimenten zich ophielden en waar de engelsche Resident woonde, de hooge ambtenaar, die bij den Maharadja de britsche heerschappij en haar toezicht vertegenwoordigt.
De woning van den Resident is een groote, onder boomen verborgen villa, door hagen omsloten en omringd door een gracht, terwijl het huis bewaakt wordt door een detachement inlandsche soldaten. In de buurt zijn andere villa's, die men haast niet kan vinden onder den dichten plantengroei. Ons paviljoen daarentegen was omringd door bloemperken en grasvelden. Het was een licht gebouwd, vroolijk huisje, wit geverfd en weelderig gemeubeld, met mooie roode tapijten op de trappen, zooals behoorde, want rood is de officiëele kleur. Bij onze aankomst waren de vertrekken schitterend verlicht, en het geheel was treffend en bekoorlijk in dat park, waar de donkere boomen zich afteekenden tegen den met sterren bezaaiden hemel.
De staat Baroda is een van die, welke de Mahrattenhoofden, uit Dekan gekomen, zich in de 18de eeuw afperkten vanaf de vlakten aan de Ganges tot het uiterste Zuiden, geholpen door de anarchie, die in het meer en meer achteruitgaande rijk der Groote Mogols heerschte. De Mahratten vormden een federatie, door Engeland na vier groote oorlogen tusschen 1780 en 1813 vernietigd. Velen der overwonnen vorsten werden van hun bezittingen beroofd, die bij het Presidentschap Bombay werden gevoegd. Anderen, als die van Baroda, van Indore en Gwalior, hebben hun staten behouden, maar verminderd in grondgebied en van elkander afgezonderd.
Het grondgebied van Baroda telt twee-en-een half millioen inwoners; de geboren Mahratten vormen een kleine aaneengesloten groep rondom den souverein; men kan ze herkennen aan hun driehoekigen tulband. De vorst toont geen partijdigheid in de keuze van zijn ambtenaren, en zoo treft men onder de diwans of ministers, die aan het hoofd der zaken hebben gestaan, personen aan van zeer verschillend ras en zeer uiteenloopende klassen. Op het oogenblik van ons bezoek werd de rang van diwan bekleed door een Brahmaan uit Madras; verleden jaar was het een Parsi.
Sedert den tijd, toen de heer Rousselet er reisde, is Baroda van aanzien veranderd en heeft in sommige opzichten zijn locale kleur verloren; maar de stad is er niet minder belangwekkend om, juist om die transformatie, die men niet kan begrijpen, als men de geschiedenis van het land niet kent. Na aan rajpoetische vorsten te hebben behoord, kwam Baroda aan de Mohammedanen, daarna, als gezegd, aan de Mahratten, de woeste bewoners van de bergen van Dekan. Als de meeste belangrijke plaatsen in Gudsjerat om dezen tijd, was de stad omringd door velden, waarin men verspreid putten, tempels en moskeeën aantrof. Wegen waren er niet; gedurende acht maanden waren wat er voor doorging, niets anders dan modderpoelen, of zandkuilen in den drogen tijd. Het hoofd kende zich den naam van Gikwar toe, wat wil zeggen "veehoeder". De Gikwars stammen inderdaad af van een geslacht van boeren, die na de regeering van keizer Aurengzeb zich schaarden onder de banier van de peichwahs, hun vorsten uit Poenah, en Pilaji Rao werd de grondvester der dynastie. In 1817 kregen de Engelschen op handige manier vasten voet in Baroda, stelden er een resident aan, die door een garnizoen werd beschermd, en sedert dien tijd hebben ze er standgehouden. Toen ik te Baroda was, was er in het Kamp een batterij artillerie, twee compagnieën engelsche infanterie en een regiment indische troepen.
De langdurige regeering van Khandi Rao, die in 1870 eindigde, geeft den bloeitijd van de Gikwar-periode aan en is voor de bevolking een glorierijke herinnering gebleven. Men heeft nog niet de weelde van zijn hof vergeten en zijn oostersche neigingen. Hij hield van schouwspelen van allerlei aard en noodigde er zijn onderdanen bij. Er werden worstelstrijden van athleten gehouden, die elkaar met stalen klauwen verscheurden en aan zijn voeten den geest gaven, gevechten van olifanten en rhinocerossen, vooraf dol gemaakt met bedwelmende dranken. Van jacht was hij een groot liefhebber, vooral die met den cheeta, een klein katachtig roofdier, dat gedresseerd was en zich op antilopen en klein wild stortte.
Het is waar, dat hij nu en dan ook zachtzinniger vermaken najaagde, maar die waren toch excentriek; zoo wordt verteld, dat hij met buitengewonen luister het huwelijk liet vieren van twee zijner uitverkoren duiven. De koninklijke schatkist wist wat al dergelijke liefhebberijen een geld verslonden.
Uit physiek oogpunt was Khandi Rao een prachtmensch, krachtig gebouwd, met regelmatige trekken; hij had een korten baard, geknipt op de wijze der Mahratten. Als hij voor de oogen zijner onderdanen verscheen op zijn kolossalen olifant, met den enormen diamant, die de "Ster van het Zuiden" heette, op het voorhoofd, moest hij wel indruk maken op de groote menigte; binnen zijn paleis droeg hij op gemakkelijke manier het europeesch costuum, wanneer hij niet geheel op zijn Mahratsch gekleed, ging met een eenvoudige draperie om de heupen en naakt bovenlijf.
Hij was aan de Engelschen trouw gebleven tijdens den opstand van 1857, en men was hem daar ter hoogster plaatse dankbaar voor, waar men zijn scherp verstand waardeerde en zijn wilskracht op prijs wist te stellen. Een geestig schrijver heeft hem genoemd "even dapper als Roestam, prachtlievend als Jamsbed, maar misschien niet zoo wijs als Salomo!"
Laat ons niet trachten, in de moderne stad de kenmerkende trekken terug te vinden van de hoofdstad van Khandi Rao; er worden geen duivenbruiloften meer gevierd, en de arena's zijn ledig, maar men ziet overal nieuwe gebouwen, scholen, musea en hospitalen. De veertig jaren, die verloopen zijn, hebben die verandering aangebracht. Toen Khandi Rao gestorven was, volgde hem bij ontstentenis van een mannelijken erfgenaam zijn broeder Mulhar Rao op. Die vorst, die zwak en losbandig was, werd betrokken in een complot tegen het leven van den Resident, en, door zijn pairs geoordeeld, werd hij veroordeeld en verbannen naar Madras, zoodat de troon weer ledig was. Toen stonden de Engelschen aan de weduwe van Khandi Rao, Maharani Jumnabai, toe, een twaalfjarigen knaap te adopteeren, Gopal Rao, den afstammeling van een fatsoenlijken, maar verarmden tak van het geslacht der Gikwars, die sedert lang op zijn bezittingen, in een dorp van het district Khandesh, teruggetrokken woonde.
Het moet volgens ooggetuigen een allermerkwaardigst schouwspel zijn geweest, toen eenige maanden na zijn troonsbestijging Gopal, Sayaji Rao III geworden, als heerscher optrad bij de feesten, ter eere van den prins van Wales gegeven. Men bewonderde algemeen de waardigheid en de kalmte van het kind, dat zoo plotseling tot de hoogste waardigheid was verheven. Terwijl een eminent minister, de Brahmaan Madhav Rao, hem steunde bij het reorganiseeren van den staat, gaf een engelsch leeraar den jeugdigen Gikwar een degelijk onderwijs en bereidde hem voor op zijn rol van souverein. Men heeft verleden jaar het jubilé gevierd van Sayaji Rao, en bij het overzien van zijn geheele loopbaan heeft men den afgelegden weg kunnen beoordeelen en kunnen constateeren, hoe groot de vooruitgang is in administratief en financieel opzicht.
De vorst is een ijverig hervormer gebleken; op het oogenblik van de beroemde discussie, naar aanleiding van het gebruik der huwelijken van kinderen en van de uitvaardiging door lord Lansdowne van de wet, die op twaalf in plaats van op negen jaren den door de wet voor meisjes gevorderden leeftijd vaststelde, schreef hij aan den heer Malabari, die zich aan het hoofd van die beweging had gesteld, een brief, die beroemd is geworden, waarin de vorst zijn volkomen instemming betuigde, en in 1904 had hij den moed, die wet in werking te doen treden.
Hij gaf blijk van een helder inzicht in de opvoeding, en breidde het onderwijs tot de lagere klassen uit, terwijl hij het in enkele deelen van zijn rijk verplicht stelde. Zijn reizen naar den vreemde hebben hem een zeldzame ruimte van blik geschonken. Hij sprak het openlijk uit in de sociale conferentie van 1904, dat het voor hem niet genoeg zou zijn, het kastenonderscheid te doen vervallen als maatschappelijke instelling, maar dat ook de geest ervan uit de harten moest verdwijnen. Hij werd trouwens bewonderenswaardig gesteund door Maharani, de uitstekende vorstin, die hem op al zijn reizen vergezelt. Hare hoogheid ontziet zich niet, het woord te nemen in het publiek en haar zusters in Indië op te wekken, het land te verheffen door den invloed der vrouw.
Op het oogenblik, dat ik te Baroda was, stond de heer J.A. Dalal, een Parsi, aan het hoofd van den dienst van het openbaar onderwijs. Hij diende mij als gids. Men wordt sterk getroffen door de sommen, die voor de schoolgebouwen zijn uitgegeven. Zoo heeft het groote Gymnasium, gebouwd aan den weg, die naar het station voert, bijna een millioen gekost. Het is een mooi gebouw met koepels, dat zich verheft in het midden van een wijde ruimte, waar zich de woningen der leerlingen, een botanische tuin en een gymnastiekzaal bevinden. Wat het onderwijs aangaat, dat er wordt gegeven, het brengt de studenten zoo ver, dat ze zich kunnen aanmelden bij alle examens van de universiteit te Bombay en dat ze veelal slagen. De middelbare school is in hetzelfde gebouw ondergebracht. Ook voor de klasse der werklieden heeft de vorst gezorgd, en hij heeft een vakschool gesticht om handswerklieden te vormen. Er werden reisbeurzen ingesteld voor jonge lieden, die in Europa en Amerika bepaalde onderwerpen willen gaan bestudeeren, van rechtsgeleerdheid af tot horlogemaken toe, met daartusschen de medicijnen, de scheikunde, de muziek en de hygiëne.
De normaalschool voor meisjes ligt aan de oevers van een vijver, omringd door boomen, en verdient dat we er afzonderlijk van gewagen, want het is een der belangwekkendste instellingen van den staat, en ze is geroepen, de belangrijkste diensten te bewijzen. Wij hebben gezegd, dat het onderwijs zich uitstrekt over alle klassen; het lager onderwijs heeft behoefte aan onderwijzers, die gevormd zijn in een zeer goede normaalschool en deze bestaat in de hoofdstad. Wat de onderwijzeressen betreft, die volgen in dit mooie gebouw drie jaren lang bepaalde cursussen. Er zijn reeds 97 scholen van lager onderwijs voor meisjes, bezocht door meer dan tienduizend kinderen; dus is er een kweekplaats noodig van vrouwen, die toewijding bezitten en genegen zijn zich naar dorpen te laten verbannen en daar een bij uitstek nuttig maar onbekend werk te verrichten. De cursussen worden gegeven in de inlandsche taal; de meeste der kweekelingen hebben beurzen; naar de laatste volkstelling, die plaats had toen ik te Baroda vertoefde, leverde de school reeds 56 onderwijzeressen, die gediplomeerd waren en een plaatsing vonden. Een groot aantal van haar waren hindoesche weduwen; het onderwijs is inderdaad met de studie der medicijnen een vak, dat haar een eervolle onafhankelijkheid kan bezorgen.
De recruteering geschiedt ook nog op andere manier; veel onderwijzers zenden hun jonge vrouwen naar de normaalschool van Baroda, om haar te doen benoemen in het dorp, waar ze zijn gevestigd, een uitstekende wijze om de inkomsten van het gezin te vermeerderen en aan de landelijke bevolking vertrouwen in te boezemen, wat wel noodig is, want deze is meestal weinig geneigd, de dochters onderwijs te doen ontvangen.
Het behoeft niet gezegd, dat dit stelsel van opvoeding niet passen zou voor alle deelen van Indië, niet voor die bijvoorbeeld, waar de vrouwen streng teruggetrokken leven. Maar daar de mohammedaansche vrouwen uit Baroda toch veel van haar gewoonten hebben behouden, moest men om haar te lokken, speciale klassen openen, die door dames werden geleid en geopend waren op die uren van den dag, als de leerlingen, velen van rijperen leeftijd, vrij zijn van de huiselijke zorgen en zich aan de studie kunnen wijden. Nu we van de Parsi-dames hebben gesproken, kunnen we haar Hindoezusters niet met stilzwijgen voorbijgaan, de vrouwelijke onderdanen van Zijne Hoogheid den Gikwar. Ze zijn zeer ernstig en ijverig, die jonge vrouwen, die sinds eeuwen aan tucht en zwijgen gewend zijn. Allen wenschen te leeren; de school trekt haar aan, en het indische spreekwoord, dat onvriendelijk genoeg is, om de meisjes naar den haard te verwijzen, dat wil zeggen, naar de keuken, zal weldra uitgediend hebben. Men moet nu echter niet gelooven, dat de Hindoesche een opstandelinge is; in Indië gaat het initiatief tot de vrouwelijke eischen altijd uit van het hoofd der familie, den vader of den echtgenoot. Laat ons niet vergeten melding te maken van het mooie hospitaal voor vrouwen, aan het hoofd waarvan een dame-dokter staat, een Hindoesche; het aantal zieken vermeerdert ieder jaar, en de medische hulp is goed georganiseerd.
Misschien heb ik mij hier te veel verdiept in deze bijzonderheden, maar het was onmogelijk, over Baroda te spreken zonder ook te doen kennen dengene, die de nieuwe geschiedenis van het land heeft gemaakt en de resultaten, verkregen gedurende zijn dertigjarige regeering, te vermelden.
Baroda is, als veel indische steden, verdeeld in twee verschillende wijken; het kamp, dat, naar wij al hebben gezien, door de Engelschen is bezet, en de eigenlijke stad. Die beide gedeelten zijn van elkander gescheiden door de rivier Vishwamitri. Het park, waar wij logeerden, is nog pas aangelegd en wordt prachtig onderhouden door europeesche tuinlieden; men gebruikt er de gevangenen, die er met de ketenen aan de beenen, harken, schoffelen, gieten en nog al ingenomen schijnen met deze halve vrijheid. Naast den Kamati Bagh is er een menagerie en een museum voor natuurlijke historie. Aan de rivier strekken zich tuinen uit en paleizen, en bruggen verbinden de beide oevers.
De stad, die meer dan honderd duizend inwoners telt, is omringd door een vijftien tot achttien voeten hoogen muur. Er zijn zeventien wijken en twaalf voorsteden; het zag er alles wat oud en stoffig uit, vooral door de tegenstelling met de nieuwe gebouwen, zooals de gevangenissen, de scholen en de hospitalen. De Bhadar of citadel uit den mohammedaanschen tijd, gelegen ten noorden van de stad, steunt met twee harer zijden tegen den ringmuur, en in het Noorden zijn in het oudste fort van Baroda of de Juni Kothi de diensten der regeering onder gebracht. Daar het gebouw vroeger door de Gikwars werd bewoond, ziet het uit op de arena's, die bij de wallen lagen. Een der wijken trok mij bijna even sterk aan als de paleizen, namelijk die der goudsmeden. De opeenhooping van straten, die deze wijk vormden, is bij uitstek schilderachtig en bovendien hebben de goudsmeden een gilde tot stand gebracht, dat de moeite der bestudeering loont.
Als men naar de voorstad Fatehpur gaat door de poort van Champanir, vindt men een groep groote gebouwen; een daarvan is het paleis van Khandi Rao met een doolhof van kamertjes, veel trappen, door valluiken verborgen, en eenige terrassen boven elkander. Onmiddellijk erachter verrijst het Nazarbagh, gebouwd door Mulhar Rao, een reuzengebouw zonder stijl opgetrokken. Daar worden de juweelen en edelgesteenten der kroon bewaard. De schatten vullen groote vertrekken met dikke muren, gesloten door ijzeren deuren, door talrijke schildwachten bewaakt. Deze verzameling is het mooiste, wat men zich in het genre kan voorstellen; rivières van diamanten, diademen, halskettingen, ringen, armbanden, parelen enz. enz... van ongehoorden rijkdom en waarvan de waarde alleen bij millioenen zich laat schatten. De schat is beroemd door geheel Indië, en er wordt beweerd, dat geen enkele andere vorst zich hierin kan meten met den Gikwar van Baroda.
Op een naburig plein worden de gouden en zilveren kanonnen bewaard, de trots van den staat Baroda. De zilveren kanonnen werden gegoten op bevel van Khandi Rao; maar Mulhar Rao, die altijd ijverzuchtig was op den roem van zijn broeder, liet nog twee van goud gieten. Die laatste hebben zilveren affuiten, en de zilveren hebben gouden affuiten. Ze worden getrokken door reuzenossen, onder prachtige dekkleeden van damast, wier horens zijn gevat in scheeden van kostbaar metaal.
De beide door den Gikwar bewoonde paleizen liggen buiten de stad; dat van Makarpura zeven kilometer ten zuiden, dient als landhuis. Het was door Khandi Rao gebouwd, die door de nabijheid der bosschen was verleid, met het oog op de jacht; later werd het verwaarloosd door Mulhar Rao, die alles verfoeiend wat hem aan zijn voorganger herinnerde, het massieve maar onsierlijke gebouw van Nazar Bagh had laten oprichten. Makarpura is bewonderenswaardig gerestaureerd en ligt in een omlijsting van groen midden in tuinen, die vervroolijkt worden door fonteinen en beelden. Het verblijf moet er heerlijk wezen, zelfs voor een vorst, die geen zin heeft voor sport. De gewone verblijfplaats van den Gikwar is Laxmivilla voor de poort van Baroda. De eerste steen ervan is gelegd in 1880 op het oogenblik van het huwelijk van den vorst met prinses Tanjore, die al vroeg stierf. Het heeft bijna zestig lakh roepijen gekost, dat is meer dan vier millioen gulden. Uit architectonisch oogpunt is het een gelukkige vereeniging van verschillende bouwstijlen; de gothische stijl gaat er met den moorschen samen en met den Hindoestijl, en het geheel voldoet ten volle. In het inwendige is er veel te zien; binnenpleinen, met palmen beplant en met fonteinen versierd, kleine vertrekjes met afsluitingen van opengewerkten steen, herinneringen aan het paleis van Grenada. De zaal van den Durbar, dat is van de officiëele recepties, is zeer groot, zeer hoog, en als ze gevuld is met de hoogwaardigheidsbekleders en ambtenaren in costuum, moet de aanblik indrukwekkend zijn.
De marmeren trappen, de lange gangen en de salons waren ingenomen door ploegen werklieden, die wreven en boenden en stoften met het oog op de komst des meesters. Ons bezoek werd een oogenblik vervroolijkt door den schrik van een troepje mohammedaansche prinsessen, die, als wij, door de zalen wandelden en zonder sluiers verrast waren door de werklieden! De ayahs of volgvrouwen stieten kreten uit als papegaaien en beleedigden de arbeiders, die haar antwoordden met grapjes van twijfelachtig allooi. Dat geloof ik ten minste, want zonder het Mahrattisch te begrijpen, kon ik het wel raden uit de houding der dames, die gevraagd hadden ons te mogen begroeten. Haar bekoorlijkheden waren niet van dien aard, dat ze de bescherming van de muren van een harem noodig hadden; noch de leeftijd, noch de schoonheid vereischten de pardrah, het gordijn. Vandaar de opmerkingen der Mahratten, wier vrouwen veel vrijheid genieten.
Het ameublement is opmerkelijk door den overvloed van europeesche voorwerpen, vooral italiaansche, schilderijen, beelden enz. Ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven, daar voortbrengselen van indische kunst te hebben gezien, en met een waar genoegen bemerkte ik in een der zalen het mooie schilderwerk van den inlandschen schilder Ravi Varma, onlangs overleden. Uit Travancore geboortig, dat gezegende hoekje, waar zooveel kostbare herinneringen worden bewaard, en bloedverwant van de regeerende familie, was hij beroemd geworden door de voorstelling van tooneelen uit het oude leven van Indië. Een episode uit het beroemde drama van Sakuntala trof mij bijzonder door de getrouwe weergave van het vrouwelijke Hindoetype, waarvan men altijd geneigd schijnt de trekken te veel europeesch te schilderen.
Wij keerden tegen zonsondergang naar de stad terug, maar eer we den Kamati Bagh weer bereikten, drong ik erop aan, dat we een bezoek zouden brengen aan de olifanten van den Gikwar. Hun stal, dicht bij het kamp voor de manoeuvres gelegen, is een onmetelijk groot plein, waaromheen overdekte hokken zijn aangebracht met betonzoldering, waar het dier, bewaakt door zijn cornac, met den poot is geketend. Vroeger waren er een honderdtal, een dure weelde, want het voedsel van een enkelen olifant kost 2000 roepijen per jaar, dat is meer dan 1600 gulden. Tegenwoordig is hun aantal veel verminderd; er waren ongeveer een dertigtal te zien. Het was het uur, waarop ze gewoon waren te gaan drinken; de olifant van den Gikwar met de met goud versierde snijtanden, een kolossus, waardig den draagstoel van den vorst te torsen, was reeds weer in zijn hok gebracht; de anderen waren stevig geketend, en terecht! Ze betreurden hun bosschen en haakten ernaar, een wijfje te vinden, in welk geval men alles te vreezen heeft van het dier, dat razend wordt door de gevangenschap. Als het zijn vrijheid herkrijgt, sticht het onherstelbaar kwaad. Het vorig jaar had een der dieren, toen het ontsnapt was, zestig personen gedood in de straten van Baroda.
Rustig en vol majesteit gingen de olifanten ons voorbij en bewogen hun slurf, terwijl ze tersluiks naar ons keken; jonge dieren plasten in een vijver of dronken met lange teugen uit groote emmers. Dat was niet geruststellend voor ons, want het gaat bij dat spel zeer onhandig toe, en wij hadden licht plassen of spatten op ons kunnen krijgen, die niet voor ons bestemd waren. Ik vroeg mijzelve af hoe het toch mogelijk was, dat die zware dikhuiden, die ik daar bij het vallen van den avond in die strenge omgeving hun lompe bewegingen zag maken, in Indië hun naam hebben geschonken aan een uitdrukking van teederheid, een liefdewoord, en hoe de vergelijking van de démarche van dat dier, de minst elegante van de heele wereld, een vleierij is kunnen worden voor een vrouw, die men bemint.